Dit is het eerste hoofdstuk van mijn roman: "De tiende huwelijksnacht". Bekijk mijn schrijverprofiel voor meer informatie.
1
“In naam van de Heerser zweer ik deel van je huishouden en je gezin te zijn. In naam van de Schone zal ik je liefde geven en respect en vertrouwen.” Het lukte haar de zin uit te spreken zonder te haperen. Ze was trots op zichzelf, ondanks alle angst en alle twijfel die er in haar hart leefden.
“Dan sta nu op, als man en vrouw, Colin en Audicla Lenacardi”, klonk de stem van de Priester van de Zes. Voor het eerst hoorde ze haar nieuwe naam. Tot die dag was ze alleen maar “Audicla” geweest, of eigenlijk Auda, zoals iedereen haar noemde. Om onderscheid te maken tussen de drie andere Auda’s die in de buurt woonden was zij “Auda, dochter van de Veedrijver.” Maar nu had ze officieel een tweede naam. Dat was in de stadstaat Soroga een belangrijke zaak. Alleen de hogere kaste had het recht twee namen te voeren en met dit huwelijk was Auda opeens toegetreden tot die kaste.
En dat was nogal wat voor iemand die niet zover van de Kattensteeg woonde en wier vader een gewone veedrijver was. Zeker, hij was een fatsoenlijk man, dat wist iedereen, een stuk minder ruw dan veedrijvers normaal waren en hij was een graag geziene figuur in de buurt. Nooit te beroerd iets voor een ander te doen, zelfs gerespecteerd, maar daarmee stond hij nog lang niet op dezelfde sport van de sociale ladder als Colin Lenacardi. Ook Colin was weliswaar geen telg uit een eeuwenoud geslacht, maar hij was een van de rijkste mannen van Soroga. Hij had een zakenimperium en de reputatie dat hij zo’n groot zakelijk inzicht had dat hij niet eens rijker zou zijn als hij stro tot goud kon omspinnen, zoals de Dwergen uit de verhalen van weleer. Alleen het Prinsenhuis en de Douairière waren rijker.
Auda wist dat ze erg gezegend was dat hij haar had uitgekozen als bruid. Het was als een volslagen verrassing gekomen dat zich op een avond een bediende bij hun huis had gemeld en met respect had gevraagd of zijn heer, Colin Lenacardi, kennis mocht komen maken met de familie, omdat hij de dochter des huizes zo’n charmante verschijning vond. Haar vader had eerst gedacht het slachtoffer te zijn van een grap, ondanks de dure kleding van de bediende, maar haar oom Zarod had hem overtuigd het gesprek toch aan te gaan. Dat was het begin geweest van wat officieel de hofmakerij had geheten, maar in werkelijkheid was het meer een onderhandeling geweest over bruidsschat en geschenken. Alhoewel, ook onderhandeling was het verkeerde woord, want Colin Lenacardi bood haar vader zoveel voor haar hand dat hij er de hele straat een maand van zou kunnen onderhouden. Wat hij trouwens ook deed.
Auda was er echter zeker van dat haar vader niet om puur materiële redenen toe had gestemd in het aanzoek. Hij was was er zo oprecht blij mee dat hij haar met tranen in zijn ogen over het huwelijk vertelde: “Je moeder en jij zullen nooit honger hoeven te lijden als ik er niet meer ben.”
Een waar woord.Haar vader was, ondanks zijn veertig levensjaren, nog altijd krachtig, maar het zware werk putte hem meer uit dan vroeger, toen Auda nog een klein meisje was. En deze winter was hij geplaagd geweest door een hardnekkige hoest, die pas in de vroege lente was overgegaan. Auda had hem vaak in zichzelf horen mompelen: “Wat moet er van mijn familie worden als ik er niet meer ben?”
Hij had geen zoons en ondanks het feit dat de stad Sogora de laatste eeuw welvarend en modern was geworden, was de stad nog niet zover dat een vrouw, zonder de steun van een man in de minder bedeelde wijken kon overleven. De enige schat die haar vader had, was zij en zij was hem dierbaar. Toen Colin Lenacardi zijn oog op haar had laten vallen was haar vader bijna tastbaar opgelucht geweest dat die last van zijn schouders was getild. Als zijn blijdschap om te zetten was geweest in goud, dan was hij minstens zo rijk geweest als Colin.
Dus Auda had helemaal niets gezegd over de twijfels die ze had bij dit huwelijk. Zelfs niet tegen haar moeder, hoewel ze wel rakelings langs het onderwerp gescheerd was. Op haar zeventiende was Auda door haar moeder voorgelicht over wat echtelieden zoal doen wanneer ze samen alleen zijn. En blozend had haar moeder toegevoegd dat er ook lieden zijn die deze activiteiten ondernamen zonder getrouwd te zijn. Het verhaal had Auda eerst wat vreemd in de oren geklonken, maar haar vriendinnen, allemaal rond dezelfde leeftijd, kregen van hun moeders een soortgelijk verhaal te horen. De jongedames legden die eens naast elkaar en zagen dat er teveel overeenkomsten bestonden om niet waar te kunnen zijn. Kortom, Auda hoorde van de erotiek zoals die bestond en eerlijk gezegd was zij er bijzonder nieuwsgierig naar geworden. Sinds zij de details wist, werden haar nachten soms verstoord door heftige dromen, die ze zich niet precies herinnerde bij het wakker worden, maar die haar heet en zweterig deden ontwaken. Soms met het gevoel alsof haar onderlijf in brand stond. Een niet onaangenaam gevoel en ergens keek Auda er wel naar uit om deze gevoelens samen met haar toekomstige echtgenoot te onderzoeken. In haar verbeelding was het een knappe jongeman geweest die in haar huwelijksnacht haar maagdelijkheid zou nemen. Een heel plechtig moment. Maar Colin was inmiddels de vijftig al gepasseerd.
Al was Auda’s familie niet arm, ze wist heel goed wat armoede inhield. Ze kende de hologige kindertjes die langs de straten zwierven, op zoek naar eten of stukjes kopergeld om één nacht ergens warm te slapen. Ze wist dat ze nauwelijks twee stappen verwijderd was geweest van een dergelijk lot en wat nu, door haar huwelijk, voorgoed afgewend was.
Nadat de priester zijn zegening had uitgesproken stond Auda al snel overeind. Naast haar kwam haar echtgenoot, ondanks zijn zwaarlijvigheid, al bijna net zo soepel overeind. Auda probeerde niet opzij te kijken, bang dat ze hem zou uitlachen. In plaats daarvan concentreerde ze zich op de trouwjurk die hij haar cadeau had gegeven. Hij had zijn persoonlijke kleedster naar haar toegestuurd en deze had haar een jurk aangemeten die haar goed paste. Het was een simpel model, bijna boers te noemen, maar van een dure, gladde stof. In plaats van het gebruikelijk wit was de jurk rood geweest, op haar verzoek. De kleedster had, na wat gesputter, ja gezegd. Het model sloot nauw om haar borsten en liet een deel van haar boezem bloot, ging daarna over in een strak lijfje en hing af. Zoals gezegd, een simpel model, maar haar toekomstige man had haar op een wonderbaarlijk respectvolle toon gezegd dat opsmuk niet nodig was en alleen maar de aandacht afleidde van haar natuurlijke, frisse schoonheid. En Auda had zich ongelooflijk mooi en sensueel gevoeld toen ze de jurk had aangetrokken. De ochtend van hun huwelijk had hij haar persoonlijk twee geschenken gegeven. Een ruim zittende riem met een dure edelsteen voor om haar middel en een bloem, om in haar weelderige haardos te steken. Het had haar bijzonder verrast, vooral de manier waarop hij haar had benaderd. Ze hadden tot op die morgen nauwelijks contact gehad.
Terwijl ze naast hem stond en de priester de gepaste offerandes aan de Heerser en de Schone bracht keek ze even naar hem vanuit haar ooghoek. Ze vroeg zich af wat er in hem omging. In haar binnenste vochten verwarring, blijdschap, angst en verwondering om de eerste plaats. Ze vroeg zich af of het van haar gezicht te lezen was of dat haar gezicht net zo’n ondoorgrondelijk masker was als dat van hem.
Auda had nooit heel diepgaande religieuze gevoelens gekoesterd. Ze kwam wel eens in de tempel van de Zes en als klein meisje had ze natuurlijk vurig tot de Schone gebeden om later prinses te worden. Er kwam een herinnering boven van jaren terug, toen zij en haar buurmeisje ruzieden over wat het gepaste offer was aan de Schone als je de Godin wilde vragen of ze een prinses van je wilde maken. Haar buurmeisje had een vlinder gevangen en verpletterd op het altaar, terwijl zijzelf een veldboeket had geschonken. Hun moeders hadden zelfs tussenbeide moeten komen, zo hoog was de ruzie opgelopen. Blijkbaar had zij het juiste offer gebracht, want al was ze officieel geen prinses nu, het kwam toch heel dicht in de buurt, terwijl haar buurmeisje ergens op de achterste rijen zat. Toch voelde dit niet aan als een overwinning.
De priester bracht nog gauw even de offerandes aan de andere vier Goden, om ook hen tevreden te tellen. Nu kan ik niet meer terug, dacht Auda. Ze had gelijk. Natuurlijk was het niet zo dat het huwelijk weigeren een serieuze optie was geweest. Colin Lenacardi leek haar niet het type om “nee” te accepteren. En Auda zag ook hoeveel vreugde en opluchting haar naaste familie beleefde aan dit huwelijk en ze begreep ook hoe voordelig dit was voor alle partijen. Ja, ze zou wel trouwen met haar vette vangst.
Kijk, daar zat hem nou de kneep. Colin Lenacardi was, bij gebrek aan een betere omschrijving, dik. Niet een extra kilootje dat hij droeg, nee, hij woog zeker vierhonderd pond, omdat hij, zoals iedereen wist, ontzettend gesteld was op lekkere spijzen en drank. Volgens de geruchten at hij zes, zestien of zelfs wel zestig maaltijden per dag en spoelde hij die weg met liters wijn. Het vooruitzicht met hem te trouwen was al verontrustend genoeg, maar het was vooral de huwelijksnacht waar ze nog het meest tegenop zag.
Sinds het huwelijk was aangekondigd waren haar dagen vervuld van visioenen en de nachten van dromen over de huwelijksnacht. Ze zag beelden voor haar geestesoog waar zij door haar reusachtige echtgenoot verpletterd en soms gespiest werd. In haar verbeelding was zijn mannelijkheid al net zo dik als de rest van zijn lichaam, hoewel ze het bewijs daarvan nooit afgetekend gezien had onder zijn kledij. Dat zou zeker te zien moeten zijn geweest als het daadwerkelijk de afmetingen had van haar gedachten. Nu de priester zijn ceremonie af had gerond was ze weer een stap dichter bij dat gevreesde moment. Ze had echt geprobeerd om het hier met haar moeder over te hebben. Die had haar even geknuffeld en gezegd: “Och, hij is waarschijnlijk toch impotent. Met al dat gewicht.”
Auda kende het woord niet, maar begreep de strekking wel. Ze wist alleen niet of ze daar wel zo blij mee moest zijn, want ergens wilde ze nog steeds weten wat het huwelijkse leven nu precies in zou gaan houden.
Gelukkig voor haar wachtte er eerst nog iets anders. Het huwelijksmaal. Colin leidde haar, haar familie en de ontelbare gasten naar het huis dat ze voortaan het hare mocht noemen. Zoals verwacht konden ze meteen aan tafel. De spijzen waren uitgelezen. Gevogelte zoals fazant en kwartel. Lichte, zoete salades en gerechten waar ze nog nooit van gehoord had, maar die wonderbaarlijk lekker waren. Het was echter haar echtgenoot die haar verbaasde. Auda had verwacht dat hij zich op de schalen zou werpen alsof hij uitgehongerd was en zich als een zwijn aan de trog zou laten gaan. In plaats daarvan at hij kleine hapjes, met zilveren bestek dat nauwelijks vies leek te worden. Op elke hap leek hij zich te verheugen en hij kauwde langzaam om de smaak zo lang mogelijk te behouden. Dit alles had tot gevolg dat de maaltijd urenlang duurde, maar het werd niet vervelend. Colin had gezorgd dat behalve de smaak ook de andere zintuigen gestreeld werden, door de beste minstrelen van de stad uit te nodigen. Zij zongen smartelijke liefdesliedjes, sommige traditioneel, andere gecomponeerd voor de gelegenheid en heel af en toe kwam er een liedje voorbij waarin de levenslust van de bruidegom en bruid werd opgehemeld en die voorspelden hen veel zinnelijk genot. Auda verloor gedurende de maaltijd een deel van de angst. Deels omdat haar echtgenoot haar zo meeviel, anderzijds omdat ze de gangen wegspoelde met een wijn die wat koppiger was dan ze gewend was. Een niet onaangenaam gevoel van lichte dronkenschap had zich meester van haar gemaakt en ze had nauwelijks in de gaten dat de meeste gasten zich discreet uit de voeten maakten, zodat bruid en bruidegom zich naar het huwelijksbed konden begeven.
Colin leidde haar, met zijn worstenhandje zachtjes op haar arm. Hij rook lekker, naar kruiden. Een tikje licht in haar hoofd liep Auda naast hem en volgde waar hij heenliep. Het slaapvertrek waarin ze terecht kwamen was even groot als het gehele huis waarin ze was opgegroeid. Auda keek rond. Zachte tapijten op de vloer en aan de muur, kasten zo ruim als kamers en in het midden een hemelbed waar zelfs haar omvangrijke echtgenoot drie keer in paste. Bij het zien van dit bed echter kroop de angst weer omhoog, want nu zou het gebeuren… Haar echtgenoot had haar arm losgelaten en ze was het bed tot op een pas genaderd. Zonder te weten waarom stak ze haar hand uit en streelde ze de dekens. Ze waren zacht. En wit. Maagdelijk wit, zoals zijzelf was, ondanks haar rode jurk. Ze vroeg zich af of ze de volgende morgen in bloed gedrenkt zouden zijn. Het vreemde geluid achter haar deed haar omdraaien. Colin had ergens nog een schaaltje vandaan gehaald en nam met een zilveren lepeltje muizenhapjes van een chocolademousse. Daar had hij meer aandacht voor, dan voor de bruid die voor hem stond. De situatie was zo absurd dat Auda een gegiechel niet kon onderdrukken. Een zenuwsnik ontsnapte haar. Colin keek van zijn maaltijd op en leek haar voor het eerst te zien. Hij bood haar het schaaltje aan. “Wil je ook een hapje? Het is altijd veel lekkerder om iets te eten als er iemand met je mee-eet.” Auda vroeg zich af of hij nu letterlijk over eten sprak, of dat hij een parallel trok met de huwelijksnacht. Midden in een giechel stopte ze. “Eh nee, nee dank u.” Colin nam het lepeltje weer tussen duim en wijsvinger en nam nog een hapje. “Ik snap het. Dat is de pest met chocolade. Je wordt er dik van. Ik heb er al te veel van gegeten om mijn figuur terug te winnen. Maar ik snap dat jij jezelf niet wilt bederven.”
Hij schraapte het laatste beetje uit het schaaltje. “Daarnaast, twee van mijn postuur zou dat bed wellicht niet houden.” Toen hij hun bed noemde voelde Auda alle kleur wegtrekken uit haar gezicht. De wijn en het eten roerden zich in haar maag en ze hoopte dat ze alles binnen zou houden. Maar voor de derde keer die dag verraste haar echtgenoot haar. “Geen angst. Ik zal je niet aanraken. Maar dat wist je waarschijnlijk al.” Auda keek hem aan. “Mijn heer?” “Je bent vast niet met me getrouwd omdat je me zo’n aantrekkelijke man vindt. Ik snap dat een man als ik, die geen knappe maar wel een rijke man is, zijn bruid zal moeten behagen op een andere manier. Anders werkt het niet. Het geeft niet. Mijn goud is eerlijk verdiend en in tegenstelling tot jouw schoonheid niet aangeboren. Ik heb het opgebouwd met duiten en koperstukken. Jij hebt je schoonheid te danken aan de Goden. Ik schaam me er dus niet voor om mijn goud te gebruiken om comfort en status te kopen en jij gebruikt je schoonheid op eenzelfde manier.” Auda was op slag nuchter. En boos. Deze achteloze analyse van hun situatie maakte hun huwelijk een simpele rekensom. Ze was niet meer bang voor hem en voor wat hij haar kon aandoen met zijn gewicht. Maar de belofte van hartstocht, zelfs dat kleine sprankje hoop dat ze daarop gekoesterd had, doofde. Ze wist niet wat te voelen. Colin keek haar aan. “Ik heb je beledigd. Dat was niet mijn bedoeling en ik bied je mijn verontschuldigingen aan. Ik zeg soms dingen die helemaal verkeerd overkomen. Maar ik wil je vragen: Er zijn Zes Goden. Vier van hen zijn niet betrokken bij het huwelijk. De Jager heeft niets te zoeken in het huwelijksbed. De Krijger hoort er niet, maar is er te vaak. De Bedrieger is de doodsteek voor het huwelijk. De Wijze wordt veronachtzaamd, terwijl bij liefde een dosis wijsheid komt kijken en dat is wat ik net bedoelde. De Schone wordt geprezen, omdat de liefde mooi is en dingen creëert. Maar er is een Zesde God die er wel bij betrokken wordt.” “De Heerser”, fluisterde Auda. Ze had dat altijd vreemd gevonden. “De Heerser”, beaamde Colin. “Ja, hij hoort erbij. Een huwelijk is gebaseerd op gevoel, zeggen de dichters. Liefde, passie, genegenheid. Misschien hebben ze gelijk, maar met liefde kun je niets kopen en verliefde lieden sterven net zo snel van de honger als ouwe vrijsters. Als het erop aankomt zijn de huwelijken die als een Verbond staan, zoals de Heerser ons leert, veel succesvoller.” Auda keek hem ongelovig aan. “U bent koud.” Hij schudde het hoofd. “Realistisch.” Auda dacht aan de rest van haar leven. Eenzaam en alleen. Maar vooral dacht ze aan het vuur dat zou doven voordat het goed en wel gebrand had. Hij leek haar teleurstelling aan te voelen. “Waar denk je aan?”
Ze kon hem niet antwoorden. Het idee alleen al dat hij haar teleurstelling zou fileren en ontleden was teveel. Maar haar woorden waren niet nodig. Hij leek haar gedachten al te lezen. “Je denkt dat je voorgoed in een kil huwelijk zit? Ah, echtgenote, daar vergis je je in. De passie is niet zo makkelijk te onderdrukken en ook de Heerser moet zich er soms aan onderwerpen. Laat me je vertellen over een ander huwelijk dat ooit gesloten is en dat het aanzien van de wereld veranderde.”
Colin zette zich in een fauteuil die in de kamer stond. Hij begon zacht te spreken. Zijn stem was laag en sonoor, maar ondanks haar boosheid voelde Auda dat ze ernaar moest luisteren.
2
Iedereen kent het verhaal wel van Dalid, Prins-Generaal van de stadstaat Precia, die op een zekere dag zijn legers verzamelde om op te trekken tegen de naburige stadstaat Ertonia. Wat de reden precies was, daar verschillen de meningen over. Er zijn er die zeggen dat Dalid gegriefd was door laatdunkende woorden die de Magistraat Tyru in een raadsvergadering over hem had gesproken terwijl enkele van zijn bloedverwanten aanwezig waren. Een ander gerucht is dat het geschil al jarenlang broedde en het in werkelijkheid over enkele grensgebieden ging. Weer anderen houden tot op de dag van vandaag bij hoog en laag vol dat er van geen enkele provocatie vanuit Tyru of Ertonia sprake was en Dalid gewoon oorlogszuchtig was. Om tegen een stad op te trekken had hij geen enkele reden nodig. De waarheid doet er hoe dan ook niet zoveel toe voor dit verhaal.Dalid trommelde zijn legers bijeen en marcheerde aan het hoofd van drieduizend man naar Ertonia. Daar waren ze allesbehalve blij met deze ontwikkeling. Of zijn opmars nu terecht was, of onterecht, hun schuld of de zijne, Dalid stond bekend als een zeer bekwame legeraanvoerder en de drieduizend man die achter hem liepen waren veteranen van eerdere oorlogen. Mannen die eerder zouden barsten dan buigen, eerder zouden veroveren dan verliezen. Dus werd er in de raadzalen van Ertonia vergaderd over wat ze konden doen aan deze dreiging. Het zou mogelijk zijn om zijn toorn met klinkende munt af te kopen. Dalid was niet alleen een krijger maar ook een beschaafd man, en als bloedvergieten niet nodig was, zou hij ervan afzien. Zolang zijn eer maar gered was (en de soldij uitbetaald). Fellere lieden wilden vechten. Zij zaten veilig in hun stad, terwijl Dalid voor de muren zou liggen. Maar Dalid was een krijgsman, zijn soldaten gehard en Ertonia was een stad van handelslieden. Weer anderen wilden eerst onderhandelen voordat er betaald of gevochten zou worden en een enkele lafaard wilde de stad verlaten of zich zomaar overgeven. Voor alles was wat te zeggen en de raadsvergaderingen gingen zo lang en heftig door dat het leek of de oorlog alvast begonnen was binnenin de raadzaal.
Er was iemand die de raadsvergadering bijwoonde zonder dat de Magistraat en zijn raadgevers ervanaf wisten. Achter de gordijnen stond ze te luisteren: Emelica, de dochter van de Magistraat. Door haar vader werd ze altijd buiten de politiek gehouden, omdat hij vond dat het een mannenzaak was. Emelica had besloten zichzelf te leren hoe het spel te spelen en deed dat in eerste instantie door de kunst af te kijken bij anderen. Ze luisterde hoe de raadslieden dezelfde argumenten over en weer scholden en kwam tot de conclusie dat ze zo niets opschoten.
En inderdaad, het gebeurde dat het leger van Dalid van Precia voor de stad zijn kamp opsloeg, voordat er ook maar iets besloten was. Nu was het de bittere keus: Vechten of overgeven. Onderhandelen vanuit deze positie was niet mogelijk, ze waren te zwak. Maar nog altijd waren de meningen verdeeld over op welke manier wat gedaan moest worden.
Het was op dat moment dat Emelica besloot dat mannenpolitiek niet meer kon helpen. Dit hele gepraat over en weer…Het was tijd voor vrouwenpolitiek. Het zou haar taak zijn om de vrede af te dwingen zonder dat er iemand gezichtsverlies zou lijden. De enige die iets zou verliezen was zij persoonlijk: Zij zou haar maagdelijkheid verliezen. Een offer wat ze bereid was te brengen voor het welzijn van haar volk, haar stad en haar familie.
Want een man zoals Dalid zou zich niet laten afkopen met snuisterijen of zelfs een afkoopsom in goud en juwelen. En met hem vechten was een doodsvonnis. Hij was ongeslagen in de strijd. Maar behalve dit alles was het publiek geheim dat hij niet was getrouwd, omdat hij wachtte op een bruid die hem waardig was. En Emelica was vast besloten die bruid te worden. Dat was de reden dat ze haar vader trotseerde en de raad passeerde.
Emelica’s zelfvertrouwen was niet onterecht. Ze stond bekend als een schoonheid. Haar krullende lokken waren goudblond, een zeldzaamheid in die streken. Een erfenis van haar moeder, die uit het Noorden kwam. Haar ogen waren hazelnootbruin en haar lichaam, nu het volgroeid was, een tempel van genot. Na haar ontluiken waren haar borsten rond en stevig gerijpt, haar heupen vrouwelijk. Ze was lang en slank en de aristocratische houding van de hoge standen deed haar met een trots lopen die alle aandacht opeiste, zonder dat ze hooghartig overkwam.
Emelica liep naar haar privé vertrekken. Als dochter van de Magistraat had ze de beschikking over ruime vertrekken en genoeg bedienden om al haar wensen te vervullen. Ze liep er binnen en pakte een zilveren belletje. Ze liet het drie keer rinkelen en zette het weer neer. Zachtjes kwamen er drie dienstmaagden aanlopen. Ze waren identiek gekleed, in witte gewaden met rood kant afgezet. Twee van hen waren zussen die sterk op elkaar leken, Ira en Jera, en de donkerhuidige Desura die uit het Zuiden kwam. Zij dienden hun meesteres al meer dan tien jaar, en waren met haar opgegroeid en vertrouwd met haar intiemste wensen.
Emelica richtte zich tot hen en legde kort uit wat haar plan was: “Ik wil alleen naar het kamp van prins Dalid gaan en mezelf aan hem aanbieden. Hij zal mij tot zijn vrouw nemen en zo onze stad sparen.”
Ira en Jera giebelden en kwetterden vol vertrouwen dat Zijne Genade de Prins ongetwijfeld als een blok zou vallen voor hun mooie meesteres, maar in Desura’s blik ontwaarde Emelica iets van twijfel. “Wat denk jij, Desura?”
De donkere vrouw sloeg de ogen neer: “Ik vraag mijn meesteres vergeving en trek haar moed niet in twijfel, maar wie zegt dat Dalid zich zo snel aan mijn meesteres over zal geven? Hoe denkt zij hem te bereiken met duizend soldaten tussen hen in? Zijn tent ligt in de achterste linies.”
Emelica knikte haar toe: “Goed nagedacht, Desura, maar de soldaten van Dalid zijn gedisciplineerd en hij gaat er prat op dat ze dames behandelen als dames. Ze zullen een Prinses van den bloede met respect behandelen en haar geen strobreed in de weg leggen. ten minste, zolang de strijd nog niet is begonnen.”
Desura knikte. “En dan? Dan is mijn meesteres bij hem. Mijn meesteres is ongetwijfeld mooi en begeerlijk, maar Dalid is een man. Hij heeft het over wachten op de vrouw die zijn hart kan veroveren om mee te huwen, maar hij heeft ongetwijfeld al eerder het bed gedeeld met vrouwen en sommigen steken mijn meesteres misschien in schoonheid naar de kroon. Wat zal er van haar worden als hij haar gebruikt voor een nacht en vervolgens aan de kant zet? Daar is de stad niet mee geholpen en mijn meesteres mee onteerd.”
“Dan, Desura,” zei Emelica, “moeten we er voor zorgen dat ik te begeerlijk ben om na één nacht weggestuurd te worden. En daar heb ik jullie voor nodig.”
Ze ging haar dienstmaagden voor naar het badvertrek. Dat was ruim en licht. Het was één van de hoogste kamers in het gebouw en keek uit over de stad en was hoog genoeg om de begerige blikken buiten te houden. In het midden lag een groot bad, rechthoekig van vorm, wat met pompen gevuld werd met water dat door de zon verwarmd was. De kastjes herbergden een keur aan cosmetische producten, variërend van zepen tot parfums, maar ook zalfjes en crèmes en alles wat een jonge vrouw zich maar mocht wensen. Het was Emelica’s favoriete plek en ze kon er uren spenderen terwijl haar dienstmaagden haar huid verzorgden en zij zich overgaf aan het genot van wijn en fruit. Het was zelfs mogelijk om de kamer ernaast een minstreel te ontbieden die voor haar speelde. Zij kon zijn muziek wel horen, maar hij kon haar niet zien.
Maar geen minstreel vandaag. Vandaag was het gebruik van het badhuis een bloedserieuze zaak. Toen ze haar stomende bad zag, zuchtte Emelica een keer en stelde zich voor hoe ze zich in het warme water liet glijden. Ze stopte op de rand en dipte haar tenen even in het water. Warm, maar niet te heet. Precies zoals ze graag had. Haar dienstmaagden, die haar routine al jaren kenden, deden wat ze normaal ook deden. Desura’s vaardige vingers knoopten de veters van haar lijfje los, terwijl Ira en Jera de diverse oliën en parfums pakten.
Emelica was gewend om naakt te zijn in het bijzijn van haar dienstmaagden, maar vandaag voelde het anders. Het waren de onderzoekende ogen van Desura, merkte ze. Zij voelde hoe die haar huid naspeurden op oneffenheden, kleine bultjes, puistjes… onvolkomenheden. Elke vrouw heeft die wel ergens en elke vrouw weet wanneer een ander ernaar kijkt. Het was ongemakkelijk, maar haar trots verbood haar dat te laten merken.
Ze stapte uit haar gewaden en ondergewaden, naakt als op haar naamdag en liep haar bad in. Haar dienstmaagden volgden haar, in tegenstelling tot haar wel gekleed. De stof kleefde aan hun lijven en werd doorschijnend. Emelica wist dat het beneden haar waardigheid was, maar toch spiedde ze even naar de lichamen van haar dienstmaagden. Ira en Jera leken sterk op elkaar, tengere meisjes, stevige spieren, maar hun borsten waren klein, vreemd gevormd met kleine tepels. Desura was beter gevormd, maar eigenlijk weer net te dik en haar borsten hingen af met tepels groot genoeg om de halve borst te beslaan.
Emelica liet zich langzaam achterover zakken, in de armen van haar meisjes. Haar blonde haar dreef als een waaier op het water en de drie anderen begonnen het te wassen. Ze liet zich gewoon wat drijven, ondersteund door hun armen en stelde zich voor hoe de avond en nacht zouden verlopen. Ze had Dalid wel eens horen omschrijven als een knappe, levenslustige man en ondanks de zekere woorden die ze had gesproken tegen haar dienstmaagden was ze helemaal niet zo zeker van haar zaak als ze deed voorkomen. Wat als de Prins-Generaal geen interesse toonde? Het zou natuurlijk een ramp voor de stad zijn… maar ook voor haar. Ze zou de geschiedenis ingaan als de Hoer van Ertonia. Aan de andere kant… als hij wel op haar aanbod in zou gaan, hoe zou de nacht dan verlopen? Zou hij net zo onverschrokken en vurig minnen als hij vocht?
Toen haar haar eenmaal was uitgespoeld, wasten Ira en Jera de rest van haar lichaam. Ze was blij dat haar onderlichaam geheel onder water was toen Jera daar met een waskleed langs ging, anders had ze gemerkt dat de vochtigheid niet alleen van het water kwam. Nadat ook haar lichaam gewassen was, liep ze uit het water, waar Desura al klaar stond met oliën. Ze nam plaats op een ligbank en liet zich insmeren. Desura wreef haar bovenlichaam in, Ira en Jera elk een been. Ze haalden ook hun scheermessen tevoorschijn en schoren haar benen gladder dan ooit tevoren.
De schok kwam toen ze hoorde dat Ira haar mes dichtklapte. Desura zei duidelijk: “Nee. Dat andere haar moet er ook af.” Een absurd ogenblik vreesde Emelica dat Desura haar hoofdhaar wilde wegscheren. Maar ze had al snel door dat dat niet de bedoeling was geweest. Ze duwde zich rechtop en keek Desura streng aan: “Wat ben je van plan?”
Desura, altijd trots, bood weerstand aan haar blik. “Als mijn Meesteres doorgaat met haar plan dan moet ze zich onderscheiden van andere vrouwen waar Dalid het bed mee heeft gedeeld. Ze moet iets durven.”
“Je bedoelt… je wilt…?” Ze slikte even iets weg. “Je wilt me daar scheren alsof ik een Eriduraanse hoer ben?” De schaamte maakte dat het bloed naar haar wangen steeg, die prompt als vuur aanvoelden.
“Mijn Meesteres moet bereid zijn deze stappen te nemen. Dalid kent de vrouwen en zij zal zich moeten onderscheiden van alle anderen. En waar ik vandaan kom zeggen we altijd dat de man wil dat een vrouw ten minste twee gezichten draagt: De Prinses en de Hoer. Mijn Meesteres draagt het gezicht van de Prinses omdat het in haar bloed zit, maar zij moet ook de andere rol kunnen spelen en het uiterlijk ervan aannemen.”
Vanuit haar ooghoeken zag Emelica dat Ira en Jera een instemmende blik wisselden. Het was wellicht iets om lang over na te denken, maar ze voelde dat Desura gelijk had en daarnaast dat ze, als ze er te lang bij stil zou staan, het lef niet meer zou hebben. Daarom knikte ze kort. “Doe wat je denkt dat nodig is.”
Een koele olie werd op haar haartjes gedruppeld en zachtjes ingewreven. Desura nam het scheermes over van Jera en schoor voorzichtig de haartjes weg. Het idee dat haar geslachtsorgaan opeens zo bloot zou zijn, zo te zien, was vreemd. Wat zou Dalid ervan vinden? In gedachten voelde ze zijn ogen branden op dat deel van haar lichaam. Vuur! De natuur deed zijn werk. Om het vuur te blussen scheidde ze weer haar eigen vocht af. Desura moest het wel merken, want ze moest Emelica’s lippen wel aanraken om daar ook de kleine haartjes weg te scheren. Desura keek haar aan en fluisterde: “Goed zo, Meesteres. Een man als hij, neemt wat hij wil. Maar wat hem vrijelijk geschonken wordt zal meer waarde voor hem hebben."
Onmiddellijk voelde ze dat ze natter werd van het idee. De opwinding kroop naar beneden, de schaamte omhoog. Zowel haar geslacht als haar wangen vatten vlam, om tegengestelde redenen. Ze kon het opeens niet meer aan om haar dienstmaagden aan te kijken en moest haar ogen wel dicht doen.
Met vaardige vingers schoor Desura haar helemaal kaal. Ira en Jera legden inmiddels haar gewaden klaar, maar Desura bemoeide zich daar ook mee. Ze hoorde regelmatig “Nee, die niet. Die ook niet. Dit wel en combineer het met die schoenen.”
Emelica voelde hoe Desura een vinger over haar geschoren schaamstreek haalde. Het leek alsof de huid honderd keer gevoeliger was geworden.
“Mijn Meesteres kan de ogen openen. Zij kan kijken welke gewaden wij voor haar uitzochten.”
Snel kwam ze overeind. De beweging alleen al veroorzaakte een luchtstroom die koel aanvoelde. Ze was zich ontzettend bewust van het feit dat alles aan haar nu te zien was. Nog nooit had ze zich zo naakt gevoeld als nu. Ze merkte op dat Ira en Jera heel nadrukkelijk niet keken naar haar kale geslacht, waardoor het nog opvallender werd. Ira reikte haar blozend de onderkleding aan.
Het was een stukje stof wat ze nog nooit aan had gehad. Ooit was het vanuit een ver land geïmporteerd en haar aangeboden, nota bene onder het oog van haar vader, die de handelaar voor zijn brutaliteit had laten geselen. Het bestond eigenlijk uit heel weinig stof. Een dun reepje voor boven de heupen, een stukje stof voor tussen de billen en een deel wat de mond van haar geslacht nauwelijks bedekte. Haar vader dacht dat het was weggegooid, maar uit nieuwsgierigheid had ze het bewaard. Ze had het slechts eenmaal uitgeprobeerd, om te kijken hoe het haar stond. Ze had het snel uitgetrokken toen ze merkte dat het maakte dat ze zich ontzettend verdorven voelde. Maar voor deze situatie was het zeer passend. Toen ze het aantrok duwde de stof wonderbaarlijk strak tegen haar onderlijf, niet gehinderd door de minuscule tegendruk van de haartjes die er normaal stonden.
Het gewaad was nog provocerender. Iets wat ze normaal alleen zou dragen op zomeravonden die ze zou doorbrengen in het gezelschap van dienstmaagden. Twee banden stof die elkaar tussen haar borsten kruisten, waardoor ze die deels bedekten, maar ook veel bloot lieten. De banden zaten vast aan een rok die uit dunne lagen van hetzelfde stof bestond, maar aan de voorkant veel hoger stopte dan aan de achterkant. Achter hing het bijna tot op de grond, maar voor hield het op boven de knieën. Het geheel werd compleet gemaakt door het kunstzinnigste schoeisel dat ze ooit had besteld. Van zacht leer had ze hakzolen laten maken, waar een spiraal van gesmeed tin op rustte, zodat ze in feite haar voeten in doorzichtige laarzen stak.
Op een stille wenk van Desura draaiden Ira en Jera de manshoge spiegel naar haar toe, zodat ze zichzelf kon bekijken. Haar dienstmaagden hadden goed werk verricht. Ze zag er mooi en verleidelijk uit. De stof van de jurk scheen een beetje door, maar de vorm van haar borsten, heupen en billen werd fraai geaccentueerd door het model. Terwijl ze voelde hoe ze van zelfvertrouwen werd vervuld, hoorde ze ook hoe Desura de andere twee bevelen gaf: “Zeg tegen de staljongens een klein rijtuig te klaar te zetten. Laat ze de mooiste paarden inspannen, maar zeg ze ook gordijnen te sluiten. De Meesteres reist in vermomming. Laat ze geen vragen stellen.”
Desura pakte een lange rode mantel en hing die om haar schouders. “Het zou verstandig zijn als mijn Meesteres zichzelf verhulde, ten minste zolang zij door de stad reist. En wellicht is het ook verstandig als zij deze ring draagt.”
Emelica nam de ring aan. Het was de officiële zegelring van haar vader, de ring die hem zijn autoriteit gaf. Hoe Desura daar de hand op had weten te leggen was haar een raadsel, maar het zou van pas komen.
Ze wikkelde zich in de mantel, opdat haar uitdagende kleding niet op zou vallen. De mantel had een kap die ze opzette om haar lokken - die haar nog meer dan haar gezicht konden verraden - te verbergen. Het bleek niet nodig, want gedurende de gehele afdaling kwamen ze niemand tegen. Er stond een rijtuig klaar, met gesloten gordijnen zoals Desura bevolen had. De koetsier die op de bok zat kende ze. Ze wist dat hij trouw was en geen vragen stelde. Zelfs niet toen Desura hem opdracht gaf naar de Hoofdstadspoort te rijden.
Gedurende de rit liet ze de geluiden van de stad tot zich doordringen. Er heerste een opgewonden, angstige stemming. Een vijandig leger voor de poort, aangevoerd door een meesterstrateeg en een Raad die maar geen beslissing nam over de juiste koers. Emelica schoof voorzichtig een gordijntje opzij om te kijken hoe de aanblik was. Een moeder riep druk gebarend haar kinderen binnen, alsof de stenen muren en houten deur van haar huisje ook maar enige bescherming zouden bieden. Een man, een smid te oordelen naar zijn brede armen, zwaaide met een zelfgemaakt zwaard ten overstaan van een klein groepje jongelieden die hem bewonderend aanstaarden. Een andere man liep met tassen gevuld met etenswaren over straat, ongetwijfeld voorraden aan het inslaan voor een lang beleg. ‘Mijn mensen,’ dacht ze, ‘Ik doe dit voor hen.’ Maar het gevoel van opwinding in haar buik en lager was wellicht ook een reden.
“Mijn Meesteres kan echt beter de gordijnen gesloten houden. Ze kan herkend worden.” Desura sloot resoluut de gordijnen weer. Emelica was eerder geamuseerd dan geschokt door haar plotselinge doortastendheid.
Het rijtuig kwam aan bij de stadspoort. Ze hoorde hoe de wachters hun hellebaarden tegen elkaar sloegen. Op de afgemeten manier van een beroepsmilitair klonk het bevel “Niemand mag er door, op bevel van Magistraat en Raad.” De koetsier was inderdaad trouw en deed verder niets anders dan afwachten.
Emelica slikte eenmaal en zocht even oogcontact met Desura. Desura ontweek haar blik nu echter en mompelde: “Ik kan mijn Meesteres nu niet meer helpen. Vanaf nu moet zij het doen.”
Ze greep de hand van Desura: “Vertel mijn vader wat ik aan het doen ben. Hij moet weten waar ik ben en dat het misschien allemaal goed afloopt. Zeg hem dat het mijn idee was en hij zal je geloven.”
Emelica stapte uit. Ze sloeg haar kap een stukje terug, zodat ze kon zien wie van de aanwezigen de hoogste rang had. Ze herkende de kapitein van de wacht aan zijn onderscheidingen en zei hem: “Kapitein, open de poort. Ik heb buiten zaken af te handelen.”
De kapitein herkende haar niet als dochter van de Magistraat, maar wel als dame van hoge komaf en zijn houding en toon werden meteen een stuk beleefder. “Het spijt me, madame, maar we hebben strikte orders om de poorten niet te openen, tot de Raad andere bevelen geeft.”
Blijkbaar had de Raad toch wel ergens een besluit over genomen. Ze zou de kapitein van de wacht moeten overtuigen, voordat ze überhaupt bij Dalid in de buurt zou komen. Als een simpele kapitein van de wacht al problemen zou opleveren kon ze maar beter afzien van de gehele onderneming. Resoluut toonde ze haar hand, met de zegelring er aan.
“U herkent de ring en het wapen, neem ik aan?”, vroeg ze op strenge toon.
De kapitein hoefde niet eens te kijken. “Jawel, Vrouwe.” Ze merkte dat haar aanspreektitel al hoger werd. “De zegelring van zijne Hoogheid de Magistraat persoonlijk.”
“Precies. En bij deze krijgt u van hem de opdracht om de poort voor mij te openen en daarna weer te sluiten. Hierna gelden uw eerdere orders weer.”
De kapitein twijfelde. “Mag ik dat controleren, vrouwe?”
Ze zocht naar de knallende, zweepachtige toon die militairen zo respecteerden en blafte hem toe: “Natuurlijk mag u dat controleren. Als u eerst de poort maar opent. Daarna mag u de Magistraat en Raad uitleggen, waarom u hun orders in twijfel trekt.”
Blijkbaar had ze de goede toon gevonden, want de kapitein knikte zijn mannen toe. “Open de poort voor de Vrouwe. Snel en sluit hem daarna meteen weer!”
Twee soldaten liepen naar de grendels van de poort en openden die. Zenuwachtig blikten ze naar buiten. Voordat ze ook maar de tijd kregen zich te bedenken glipte Emelica, niet zo damesachtig, naar buiten.
De dag was niet jong meer. De zon maakte zich al klaar om achter de horizon te verdwijnen, maar de stadsmuren en het vijandige kampement baadden in een weelderig gouden zonlicht. De zon gaf ook nog flink warmte af en de weerkaatsing op de stenen stadsmuren maakte de hitte zelfs onaangenaam. Emelica knoopte haar mantel open, zodat ze kon afkoelen. Haar verschijning was natuurlijk niet onopgemerkt gebleven. Zodra de poort zich geopend had, was er een groep soldaten op afgekomen. Ze had twee keuzes. Eentje was afwachten. Ze koos voor de andere en liep recht op hen af. Tien speren werden tegelijktijd op haar gericht “Halt! Wie bent u en wat komt u doen?”
“Wie ik ben is mijn zaak. Wat ik kom doen is de zaak van uw Prins-Generaal, Dalid de Ontzagwekkende. Breng me naar hem toe.”
Schamper gelach kwam uit het groepje. Een van de soldaten, een ruwe kerel, liet zijn speer zakken en liep naar haar toe. “Een vrouw? Ha! Zien jullie dat, makkers.?De lafaards laten hun kleine zusje het met ons uitvechten.”
De man had onmiddellijk een aantal lachers op zijn hand. Emelica sloeg echter met een striemende opmerking terug: “Het is maar goed voor jou dat dat niet waar is. De kleine zusjes van Ertonia zijn meer mans dan jij ooit zult zijn en meer vrouw dan je ooit zult krijgen.”
Een bulderend gelach steeg nu uit het groepje op, veel harder dan eerder. Deze slag was voor haar.
Helaas voor haar vatte de man het niet sportief op. Hij gooide zijn speer weg, verbrak de gelederen en stormde op haar af met een dolk in zijn hand. “Denk jij met je grote bek mij voor lul te kunnen zetten, teef!” Tot zover dus de befaamde hoffelijkheid van de legers van Percia of ten minste van deze soldaat. Dit alles had compleet verkeerd af kunnen lopen als er niet toevallig, ongemerkt, een officier naderbij was gekomen. Net voordat ze opzij wilde springen met haar waardigheid aan diggelen, bulderde een andere stem: “Stop!” en blijkbaar met genoeg gezag, want de soldaat hield de pas in.
“Behandelen wij zo gasten, soldaat? Damesgasten?” Hij wachtte niet op antwoord maar richtte zich tot haar. “Mijn excuses, Vrouwe, voor deze onbehoorlijke vlerk. Maar als ik zo vrij mag zijn, wat doet een dame als u op een plek als deze?”
Ze besloot bij haar eerdere antwoord te blijven. “Mijn zaak gaat alleen de Prins-Generaal aan. Ik verzoek u dringend mij bij hem te brengen.”
De officier keek even nadenkend. “Met alle respect, Vrouwe, we zijn in oorlog. Ik moet de persoon van de Prins-Generaal beschermen tegen mogelijke vijandigheden. En ik moet toegeven dat u er niet bepaald gevaarlijk uitziet, maar ik neem geen risico’s. U zou ergens een verborgen wapen kunnen dragen.”
Emelica keek hem even strak aan en knoopte de mantel nu geheel los en duwde hem van haar schouders. Daar stond ze, in de jurk die haar vormen accentueerde en die doorschijnend was. Het was duidelijk dat zelfs een kaasmes nergens verborgen kon zijn. Onder de soldaten waren er enkelen die bewonderend mompelden en ook de officier gaf duidelijk zijn ogen de kost. “Ik… uhm… ik denk dat het geen kwaad kan als ik u naar Zijne Hoogheid begeleid. Maar voor uw eigen veiligheid, Vrouwe, sta ik erop u een escorte mee te geven.”
Hij gaf zijn mannen enkele orders en deze vormden een keurige erehaag. Beschermd door speren liep ze bijna letterlijk het hol van de leeuw binnen. Haar verschijning riep behoorlijk wat bekijks op. Van alle kanten stroomden de soldaten toe om te aanschouwen wie daar liep. Haar bijna naaktheid deed bewonderende kreten opstijgen. Emelica wilde geen zwakte, geen schaamte tonen en richtte haar blik strak op de vlaggentent waar ze wist dat Dalid op haar wachtte. Als ze ook maar kortstondig in die wellustige smoelen zou staren wist ze dat ze verloren was.
De tocht naar de tent kon niet langer zijn dan een halve duizendpas, niettemin was het de langste tocht die ze ooit had gemaakt. De officier wisselde enkele woorden met de wachters voor de tent en wenkte haar: “Ik zal u naar binnen begeleiden, Vrouwe.”
Resoluut schudde ze echter haar hoofd. “Ik ga alleen naar binnen. Ik ben wel een Prinses, maar ik kom hier als een offerande.”
De officier wilde tegen spreken, maar ze gaf hem de kans niet; ze beende resoluut langs hem heen en stapte de tent in.
Ze had geen rekening gehouden met de mogelijkheid dat Dalid niet alleen zou zijn. Hij was in het gezelschap van ongeveer een dozijn van zijn hogere officieren.Ttoch herkende ze hem meteen. Hij zat aan het hoofd van de tafel, merkwaardig ontspannen voor een man die op het punt stond duizenden aan te voeren tegen evenzoveel vijanden. Zelfs zittend was hij duidelijk lang en gespierd, breedgeschouderd en met de herkenbare air van adeldom om hem heen. Zijn zwarte haar was kort geknipt, zijn kin gladgeschoren, zoals trouwens elke soldaat in dit leger, maar wat haar verbaasde waren zijn ogen. Hij keek op van de kaart die hij aan het bestuderen was en keek haar recht aan. Ze had een wrede, kille blik verwacht, de blik van een doorgewinterde slachter, maar ergens in die donkere ogen zag ze nog het jongetje dat gewoon benieuwd was wat er nu precies aan de andere kant van een stadsmuur lag. Dalid, de befaamde Prins-Generaal was ook niet veel ouder dan zij.
“U bent?”
Deze vraag werd haar voor de derde keer gesteld. En weer niet door de enige die ze bereid was het antwoord te geven. Dus het antwoord was weer hetzelfde: “Wie ik ben is mijn zaak. Wat ik kom doen is de zaak van de Prins-Generaal.”
Maar die lieden in deze tent waren van een ander slag dan de lieden buiten. “Al bent u nog zo mooi opgedoft, u bent niet in de positie om eisen te stellen. Dus nogmaals; wie bent u?”
Bekvechten zou niet helpen, wist ze. Het enige wat erop zat is strak naar hem blijven kijken en hopen dat hij haar te hulp zou komen. Daar was deze hele rondedans om begonnen. En gelukkig voor haar vroeg Dalid haar ten dans…
“Arod, vrienden,” zijn stem klonk meer geschikt om gedichten voor te dragen dan om bevelen te geven. “Ik geef toe dat ik erg nieuwsgierig ben naar het hoe en wat van deze dame. Laat ons alleen.”
De mannen gehoorzaamden zonder tegenwerpingen, zonder schuine grappen, zelfs zonder steelse blikken. In een mum van tijd waren ze alleen. Hij zweeg en keek. Monsterde haar van top tot teen. Emelica voelde zijn blik over haar lokken gaan, over haar borsten, over haar platte buik en lager, tussen haar benen. Ze werd op waarde geschat leek wel en tot haar schrik merkte ze dat ze weer nat werd. Voor het eerst sloeg ze haar ogen neer. “Dus… u bent?”
Haar stem won kracht: “Ik ben Emelica, dochter en enig kind van de Magistraat van Ertonia.”
“En waarvoor komt u? Heeft uw vader u gestuurd om te onderhandelen?”
“Nee, mijn heer. Mijn vader weet niet dat ik hier ben. Dit is mijn idee.”
“En wat hield dat idee precies in? Als u geen onderhandelaar bent, wat bent u dan?”
Emelica slikte: “Oorlogsbuit, mijn heer.”
Hij lachte. Een welluidende lach en ze voelde dat ze week in de knieën werd. “Ik weet niet wat je van mij hebt gehoord, maar ik ben geen slavenhandelaar. Ik roof geen dochters van lieden waar ik een twist mee heb, om ze aan zuidelijke pooiers te verkopen.”
“Ik drukte me wellicht verkeerd uit, Heer. Een geschenk? Een geschenk namens de burgers van Ertoria, om u gunstig te stemmen, zodat deze vete zonder bloedvergieten kan worden opgelost. Hoe dan ook, ik ben de uwe, om mee te doen wat u goeddunkt.”
Hoewel ze hem nog steeds niet aankeek voelde ze bijna hoe hij een wenkbrauw optrok. “Dat is nogal wat. Ik heb mannen ooit dingen zien doen met vrouwen die ik niet eens wil beschrijven aan een dame als u.”
“Dat is precies de reden dat ik me aan u geef en niet aan uw troepen. Van een heer als u heb ik niets te vrezen als dame. Maar omdat ik weet dat heren het gezelschap van een andere soort ‘dames’ meer waarderen, wil ik laten zien dat ik dat ook beheers.” Ze vond diep in zichzelf de moed weer om hem aan te kijken, maar pakte onder haar rok het onderstukje wat ze aanhad. Ze trok het uit, zo gracieus mogelijk. Als haar vader had geweten dat de danslessen die hij haar had gegeven nu hun waarde bewezen, zou hij geschokt zijn. Het kleine stukje stof legde ze tussen hen op tafel.
Zijn onverstoorbare blik was opeens niet meer zo onverstoorbaar. Verbazing, maar ook wellust was erop te lezen. Hij bleef echter wel naar haar kijken, terwijl hij het kledingstuk oppakte. Tot haar verbazing en zelfs amusement bracht hij het naar zijn neus en snoof de geur op. Het zou haar hebben kunnen generen, maar de hele situatie was zo spannend dat dat niet bij haar opkwam. Hij snoof diep, een, twee, drie keer. Daarna liet hij het weer zakken en sprak: “Ik kan je ruiken. Je bent echt een geschenk. Je komt niet gedwongen, je komt uit vrije wil en brandend van begeerte.” Zijn handen pakten haar rok beet en hij schoof hem open. Toen hij haar geschoren vrouwelijkheid zag likte hij de lippen af. “Prinses en hoer. Ik zal je behandelen als beide.” De kracht waarmee hij zijn lippen op de hare drukte was zo heftig dat ze bijna haar evenwicht verloor. Met zijn sterke handen ving hij haar op en begeleidde haar op de tafel. Daar lag ze tussen de kaarten, de drinkbekers en een enkele dolk in. Haar jurk open, haar benen ook. En toen gebeurde hetgeen ze niet verwacht had…
Ze had erover horen fluisteren en erover gelezen in een boekje wat Desura ooit voor haar had binnengesmokkeld. Een perversiteit, zo werd gezegd of in andere kringen een exclusieve luxe, die gepraktiseerd werd in de meeste bandeloze bordelen van Eridura: Het smullen van de honing… waarbij een man zijn mond op de andere lippen van een vrouw drukte en haar kuste en likte alsof zij een lekkernij was. Volgens het boekje was het heerlijk om te ontvangen, zeker als de vrouw zich geschoren had. Emelica had het idee vreselijk opwindend gevonden, maar kon zich niet voorstellen dat dit echt gebeurde, laat staan dat ze het zelf ooit mee zou maken. Maar dat gebeurde nu toch.
Dalid likte haar op die plek. Ze was helemaal glad en voelde hoe zijn speeksel en haar vocht zich vermengden met elkaar. Het voelde warm en glibberig aan tussen haar benen. De tent was niets meer dan een dun stuk stof, dus terwijl ze dit onderging hoorde ze de mannen om de tent brullen en bevelen geven. Het verhoogde de opwinding die Dalids tong bij haar teweeg bracht. Dalid kende duidelijk de vrouwelijke anatomie, want hij besteedde aandacht aan de juiste plekken. Zacht zoog hij op haar binnenste lippen, streelde de buitenste met zijn tong en liet die voortdurend terugkeren naar het plekje bovenaan wat vrouwen genot schenkt. Emelica beet op haar eigen tong en lippen om het niet uit te gillen. Al die energie moest er op de een of andere manier uit en langzaam duwde ze haar onderlichaam tegen Dalids mond aan. Dalid liet zijn tong in haar verdwijnen. Zij neus wreef langs het plekje.
De gedachtes aan het waarom ze dit deed waren compleet naar de achtergrond verdwenen. Het ging niet meer om het redden van de stad, het afwenden van toorn of wat dan ook. Het enige wat nog telde was zijn tong in en op haar van wellust brandende schede. Dalid likte en zoog door, vastberaden, zoals hij alles vastberaden ondernam.
Emelica was geen vreemde als het ging om de storm beleven. Om haar uit de problemen te houden had Desura haar al lang geleden verteld hoe je die moest oproepen zonder de hulp van een ander. Maar deze storm, aangedreven door zijn tong was heftiger dan alle eerdere die ze had gehad. Ze wist achteraf zeker dat ze gegild had, maar op het moment zelf liet ze zich gewoon gaan.
Nadat de storm had gewaaid brak de oorlog aan. Dalid was gekomen om zijn speer te hanteren en hij dat deed hij genadeloos. Emelica was zijn slachtoffer. Hij stootte hem diep naar binnen, in de vochtige wond, haalde hem eruit en stootte weer. Emelica ontving hem met plezier en hun lippen vonden elkaar weer. Ze proefde de zoute smaak van zweet en de wulpse smaak van vrouwelijke opwinding. Hij vulde haar helemaal, eerst alleen met vlees en toen zij haar tong diep zijn mond duwde om zichzelf meer te proeven, vulde hij haar ook nog eens met zijn zaad. Ze voelde het in zich stromen, zich mengen met vocht en speeksel. Ze kroop weg in zijn sterke armen die haar tegen zijn borst aandrukten.
Het is niet moeilijk te raden dat Dalid de muren van Ertonia die avond niet bestormde. En ook niet de dag erop, noch in de dagen erna. Hij verliet Ertoria weer, maar niet alleen. Hij trouwde met Emelica en hun heerschappij duurde meer dan dertig jaar, voordat hun zoon de troon besteeg. Ze stichtten een dynastie die honderden jaren duurde en voorspoed bracht, niet alleen in de rijken Ertonia en Percia, maar in de gehele regio. En dat alles begon, omdat een vrouw besloot een man te plezieren.
3
Pas nu stopte Colin zijn verhaal. Hij had het in één ruk verteld. De kaarsen brandden een heel stuk lager en het leek alsof het buiten alweer licht begon te worden. Maar dat alles boeide Auda op dat moment niet. Ze voelde dat ze helemaal was ingepakt door het verhaal. Vooral de beschrijving in het laatste deel had haar geraakt. Ze voelde haar hart kloppen in haar borst en verwarrend genoeg ook, bonsde het ook tussen haar benen. Het verhaal dat haar zwaarlijvige echtgenoot had verteld was haar niet onbekend geweest. Maar deze versie wel. Meestal werd het verhaal verteld door minstrelen of uitgespeeld als toneelstuk. En bijna altijd werd er verteld hoe Emelica Dalid in haar eentje opzocht, maar over het algemeen beschreven die vertellingen alleen hoezeer de Prins-Generaal geraakt was door haar schoonheid en tot genade werd bewogen. Een wat snaakse variant had het hoogstens over hoe sensueel Emelica kon dansen. Maar nog nooit had ze deze details gehoord. Ze kon zich nauwelijks voorstellen dat dit de werkelijke versie van het verhaal was.‘Is dit hoe het werkelijk is gegaan, volgens u?’, vroeg ze. Haar stem klonk zacht en fluisterend, alsof dit in het geheim besproken moest worden.
Colin keek haar even vragend aan. ‘Wat? Oh nee, wat er precies gebeurd is die nacht in Dalids tent en of het verhaal wat we er later van te horen kregen klopt, kunnen we nu niet meer controleren. De dichters hebben er te veel bij bedacht, aangepast en gemodelleerd. Het is geen geschiedenisles, het is een mooi verhaal waar we wat van kunnen leren. En omdat het ten slotte onze huwelijksnacht is heb ik besloten de wat erotischere variant aan je te vertellen. Ik nam aan dat het je meer zou plezieren dan andere activiteiten.’
Auda was, zoals gezegd, een eenvoudig meisje. Haar moeder had haar verteld van de feiten des levens en wat echtelieden deden. Maar de beschrijving van de feiten kwam helemaal niet overeen met het verhaal dat ze zojuist gehoord had. Toch was hij overtuigender geweest en had hij met meer vuur gesproken dan haar moeder had gedaan. Al snapte ze nog steeds niet waarom. Wat wilde hij van haar? Was het verhaal een inleiding, een verzoek? Wilde hij bij haar hetzelfde doen als Dalid bij Emelica? Hij genoot zo van eten …, wilde hij op die manier van haar eten? De Emelica in het verhaal had ervan genoten, maar Auda dacht daar op dit moment anders over.
‘Wat wilt u zeggen met dit verhaal?’, vroeg ze omdat ze de onwetendheid niet wilde verdragen.
Colin had nog steeds het schaaltje waar hij zijn chocolademousse uit had gegeten in zijn handen en schraapte met zijn vinger het laatste beetje eruit. Nadenkend zoog hij even op zijn vinger maar antwoordde haar toen: ‘Het gaat over een man en een vrouw die tot elkaar komen. Gewoon omdat de omstandigheden hen ertoe dwongen. Maar in die omstandigheden waarin ze elkaar hebben gevonden, hebben ze er het beste van gemaakt. Dat is wat de Heerser doet. Hij overziet, denkt na, maakt plannen. Bij elke zakelijke transactie, bij elk verbond wordt hij betrokken. Jij noemde me koud, omdat ik de Heerser respecteer, ook als het om huwelijken gaat. Maar in het verhaal van zojuist lijkt kan het net zo goed de Heerser zijn geweest die Emelica tot haar daden inspireerde als de Schone. En met een geweldig gevolg. Er heeft geen bloed gevloeid, als we het maagdenbloed dat Emelica offerde even buiten beschouwing laten, en een heel tijdperk had er profijt bij. Misschien niet zo poëtisch, maar het lijkt iets om tevreden over te zijn.’
Auda zat nog steeds op haar bed. Haar lichaam was nog ten prooi aan allerlei sensaties en haar geest worstelde met de zaken die hij haar verteld had. De beelden van Emelica en Dalid, opgeroepen door zijn woorden, bleven zich voortdurend aan haar gedachten opdringen. Ze wist niet goed wat te zeggen. Colin leek ook niets meer te verwachten.
‘En even praktisch gezien, echtelieden schijnen de plicht te hebben in de huwelijksnacht toch enkele uren met elkaar door te brengen. Bij deze is dat ook gedaan. Ik wens je een goede nacht, Auda,’ – het was de eerste keer dat hij haar met haar voornaam aansprak – ‘en aangename dromen. Slaap morgen zolang je wilt. Als je iets nodig hebt, daar hangt een koord, daarmee kun je een bediende bellen, voor wat dan ook.’ En hiermee liet hij haar alleen, ten prooi aan onrustige gevoelens en onkuise gedachtes. Ze lag lang in bed te draaien en pas toen het al licht was buiten viel ze in een korte slaap, met al even onrustige en onkuise dromen als haar eerdere gedachtes.
***
Ze werd een paar uur later wakker van de zon die fel in haar gezicht scheen. In tegenstelling tot de uren voordat ze ging slapen werd ze niet geplaagd door gedachten. Eerlijk gezegd leek de inhoud van haar hoofd op dat moment te bestaan uit wollige watten en prikten haar ogen nog van de slaap. Auda was niet gewend aan de hoeveelheid wijn die ze gedronken had, noch aan uitslapen. Het overvloedige maal van gisteren lag haar nog behoorlijk zwaar op de maag. Echt honger had ze dus niet.
Ze keek de kamer rond. Nu pas nam ze de omgeving eens goed op. Er hingen lichte gordijnen, die het zonlicht niet buitenhielden, maar ze wist genoeg van stoffen om te weten dat ze behoorlijk wat hadden gekost. Er stonden diverse kasten, stoelen en een tafeltje met een theeservies. Tegen een andere muur stond nog een boudoirkast, waar ze kleine flesjes parfum op zag staan. Het bed waarin ze lag stond in het midden van de kamer. Het was van zwaar eikenhout gemaakt, de lakens van satijn en de dekens gevuld met dons, anders dan de ruwe wollen dekens die ze gewend was. Ze zag nergens een kledingstuk liggen en raakte wat in paniek tot ze besefte dat ze de jurk die ze van Colin gekregen had nog steeds droeg. Ze was ermee in slaap gevallen.
Opeens was het heet in bed en de luxe van de kamer verstikkend. Ze wierp de dekens opzij en stapte uit bed. De afstand van haar bed naar de deur was opvallend lang. Toen ze de deur opende, kon ze zich nauwelijks oriënteren. Ze was voor haar huwelijk niet verder dan de grote ontvangsthal van dit huis geweest, aangezien haar vader degene was geweest die met haar toekomstige echtgenoot had gesproken. Ze wist niet eens waar ze gisterenavond vandaan was gekomen, dus eigenlijk wist ze niet precies waar ze nu heenwilde. Op goed geluk sloeg ze rechtsaf en begon te lopen.
Ook nu verbaasde de luxe haar weer. Op de vloer van de ene hal lagen tapijten, de andere had juist tapijten aan de wand hangen met ingewikkelde kunstpatronen erin geweven. Als er geen tapijt op de vloer lag, lagen er marmeren tegels, of andere dure vloerbedekking. Aan de wanden hingen verder schilderijen, kandelaars, kunstwerken die ze niet herkende en spiegels. Ook passeerde ze trappen en deuren en ze vroeg zich af hoe groot dit huis eigenlijk wel niet was.
De luxe was zo overweldigend dat ze de stemmen die ze hoorde pas herkende toen ze woordelijk kon verstaan wat er gezegd werd. ‘… en ondanks het vroege uur wil ik een toast uitbrengen. Een toast op de schoonheid van mijn dochter, een toast op de vrijgevigheid van haar echtgenoot en een toast op de wijsheid van mijn eigen echtgenoot dat hij toestemde in dit huwelijk.’ Het was haar moeder. Een aantal andere stemmen vielen haar moeder bij en er klonk het gerinkel van glazen.
Ze opende voorzichtig de deur, verlegen onder al deze complimenten. Maar haar moeder stond met het gezicht naar de deur toe en zag haar onmiddellijk. ‘Ah, lieve familie’, de verzamelde ooms en tantes keerden zich om toen ze haar blik volgden, ‘daar is de blozende bruid.’
Auda werd verwelkomd met applaus en met herhaaldelijke felicitaties. Enthousiast werd ze aan de tafel naast haar moeder gezet. Een tafel die, dat mocht wel gezegd worden, rijkelijk gevuld was. Kannen met vruchtensap, vers fruit, een geroosterde kip, worsten, kaas en zoetigheden en vooral brood wat er zo knapperig uitzag en vers rook dat het alleen maar die ochtend gebakken kon zijn.
Haar familie hervatte hun onderlinge gebabbel, terwijl ze genoten van al het heerlijks wat op tafel stond. Auda begreep het. Haar familie was weliswaar niet arm, maar eten zo smakelijk en overvloedig als dit konden ze zich niet veroorloven. Maar moeder drukte haar een stuk brood, dik besmeerd met jam in de handen en fluisterde tegen haar: “En?”
Auda wist eigenlijk niet goed wat ze hier op moest antwoorden en zocht naar de woorden. Gelukkig werd haar dat bespaard, want haar vader vroeg ook haar aandacht: “Auda, lief kind van me. Weet je wel hoe gelukkig ik ben dat je zo goed terecht bent gekomen? Heb je dit huis gezien? Dat is allemaal van jou! En er is nog meer nieuws, goed nieuws, heel erg goed nieuws! Je echtgenoot heeft me een zakelijk voorstel gedaan. Hij wil dat ik voor hem ga werken. Ik reis deze week nog af naar het zuiden, samen met je Oom Zarod om daar het overzicht over een paar transacties te houden en als dat goed gaat kom ik in een vast dienstverband. Ik zal in betere doen komen hierdoor. Het is… het is…” de emotie verstikte hem. Tranen blonken in zijn ogen en hij vervolgde met overslaande stem: “Ik hoop zo dat hij jou net zo gelukkig maakt als hij mij maakt… het is een geweldige man.”
Auda voelde ook dat ze ontroerd raakte door haar vaders dankbaarheid. Colin was in elk geval goed voor haar familie. En hoe was hij tegen haar? Hij was niet grof geweest, had zich niet aan haar opgedrongen. Als ze al een klacht had over hem was het dat ze hem niet begreep. Wat was de reden dat hij zich zo weinig interesseerde voor haar als persoon en zo veel deed voor haar familie?
Veel tijd om zich dat af te vragen kreeg ze niet, want haar moeder kwam weer tussenbeide: “Laat me nou even, schat. Vrouwen onder elkaar, weet je wel. Dat wil jij helemaal niet weten.”
“Uhm juist ja. Ik denk dat ik nog wat kip neem. Die specerijen zijn werkelijk bijzonder.”
Haar moeder keek met een korte blik van vertedering naar haar vader. Het was lang geleden dat ze zo naar hem had gekeken. “Je vader is echt erg blij, Auda. Maar de vraag die nog belangrijker is: Ben jij ook blij?”
Ze had die vraag verwacht en daarom het antwoord al klaar. Overtuigend zei ze: “Ja. Hij is erg goed voor ons.” Ze hoopte dat het genoeg zou zijn voor haar moeder, want diep in haar fluisterde nog steeds dat stemmetje, die twijfel. Haar moeder was wat moeilijker af te wimpelen dan haar vader want ze vervolgde: “En verder? Hoe was het… nou ja, datgene waar jij zo tegenop zag?”
“Oh moeder, dat was helemaal niet zo erg… hij was erg… voorzichtig.” Dat woord leek haar wel veilig om te gebruiken. Haar moeder knipoogde kort naar haar: “Zei ik je toch… het valt vast allemaal wel mee.”
Haar moeder en haar tantes bleven praten met allerlei advies wat ze zich achteraf nauwelijks herinnerde. Haar vader praatte onophoudelijk over de mooie kansen die zijn familie kreeg. Het was bijna onmogelijk om niet mee gesleept te worden in de vreugde. En ze kon ook eigenlijk geen reden bedenken waarom ze zich toch ongemakkelijk had gevoeld, de eerste keer dat ze wakker werd in dit huis.
Opeens vielen de gesprekken stil en iedereen stond op. Auda keek op van haar bord en zag dat haar echtgenoot de kamer binnen was gekomen. Geheel zoals ze gewend waren, was haar voltallige familie opgestaan om hun respect te betuigen. Colin glimlachte alleen maar even naar hen. “Lieve gasten, dat hoeft vanaf nu dus niet meer. Gaat zitten en eet nog wat.” Geheel in stijl gaf hij zelf het voorbeeld. Hij besmeerde een stuk brood met boter deed er duimendik de jam op, belegde de jam met plakjes worst, wat hij besprenkelde met suikergoed. Hij wist het op te eten zonder maar een druppel te knoeien. Ietwat ongemakkelijk hervatten de gasten hun overvloedige ontbijt… of was het toch al laat genoeg voor een middagmaal? Auda wist het niet.
Nadat hij zijn brood leeggegeten had stond Colin weer op. Ze was zeer verbaasd dat de houten bank zijn gewicht gehouden had en even speelde er een glimlachje om haar lippen. Dat verdween snel toen ze merkte dat hij haar kant op liep. Ze voelde een zenuwachtig fladderen in haar buik. “Stel je niet aan, Auda,” zei ze tegen zichzelf, “Het is je echtgenoot maar.”
“Echtgenote,” vroeg hij haar op vriendelijke toon “het spijt me zeer, maar ik heb wat zaken af te handelen. Het lijkt me prettig om vanavond met je te dineren in mijn privé-eetzaal. Mocht je een speciaal gerecht willen hoef je dat de koks alleen maar te laten weten en ze zullen ervoor zorgen. Ik verwacht je rond het eerste avonduur. Is er verder iets wat ik voor je kan doen?”
Auda bloosde maar dwong zichzelf hem aan te kijken. “Nee heer, dank u wel. Ik ben al dankbaar voor alles wat u mij en mijn familie heeft gegeven.”
“Een voorbode voor nog meer, als alles naar tevredenheid uitpakt, echtgenote. En doe mij een plezier. Spreek me gewoon aan met Echtgenoot in plaats van heer. Of nog beter, met mijn naam. ten slotte heb ik die niet voor niets. Dan nu, tot vanavond… Auda.” Hij nam haar hand in zijn hand en boog, soepeler dan je op eerste gezicht zou verwachten, voorover om er een kus op te drukken. Het was, voor zover ze wist, de eerste keer dat hij haar aanraakte.
Achteraf wist ze nauwelijks wat ze gedaan had de rest van de dag. Ze had gegeten, maar ook gepraat met haar ouders. Ze had met hen door het huis gewandeld, hun plagerijen over de huwelijksnacht charmant geprobeerd te pareren. Ze was eigenlijk blij even onder haar familie te zijn. Ze had niet het idee dat Colin haar ooit van haar familie zou scheiden, maar bij hen voelde ze zich ten minste die oude vertrouwde Auda. Wanneer ze alleen tussen deze weelde liep of als ze alleen maar aan haar echtgenoot dacht, dan voelde ze zich ongelofelijk volks.
Maar uiteindelijk brak het uur van afscheid aan. Met tranen in de ogen nam ze afscheid van haar ouders en zelfs haar vader, die ze nooit had zien huilen, pinkte een traantje weg. Veel tijd om hen te missen had ze niet, want ze herinnerde zich de afspraak tot dineren die ze had staan. En ergens leek het haar geen goed idee om haar heer, nee, haar echtgenoot Colin hierin teleur te stellen. Het probleem was dat ze geen enkel idee had waar ze de privé-eetkamer kon vinden. Daarom begon ze op goed geluk door het huis te dwalen. Ze opende deuren en kwam terecht in badkamers, ontvangstkamers, voorraadkasten en grote eetzalen, liep trappen op en af, kwam weer dezelfde kamers tegen. Ze kwam ook diverse keren bediendes tegen, waarvan er een aantal met eten liepen te sjouwen, maar geen van hen durfde ze aan te spreken om ‘in haar eigen huis’ de weg te vragen. Ze was redelijk ten einde raad, toen ze een bediende zag lopen waar het gezicht haar vaag bekend van voorkwam. Ze had bij haar huwelijksdiner gezien dat hij belast was geweest met het bedienen van haar echtgenoot, haarzelf en haar ouders.
“Mevrouw Lenacardi? Zoekt u misschien de kamer waar meneer Lenacardi u verwacht?”
Ze keek even naar hem. Hij was een jaar of vijf ouder dan zij, met een ringbaardje maar gladgeschoren wangen, heldere ogen en donkere haren die hij half lang droeg. Hij was vrij groot zonder de grove bouw die dat soort lieden vaak hadden. Zijn handen waren zelfs gracieus te noemen toen hij haar vriendelijk gebaarde hem te volgen. ‘Mevrouw Lenacard’ had hij haar genoemd. “Ehm, sorry maar eh, ik ben uw naam vergeten?”
“Dat geeft niets, mevrouw. Volgens mij heeft niemand die u nog gezegd. Mijn naam is Dalid, mevrouw.”
Ze probeerde haar reacties zoveel mogelijk te onderdrukken toen ze die naam hoorde, maar hij moest haar opengesperde ogen toch opgemerkt hebben. Dalid was een naam die nog steeds aan jongens van alle standen werd gegeven, maar echt veel kwam hij niet voor. Speelden hij en haar echtgenoot een spelletje met haar? Maar na haar reactie gezien te hebben liet Dalid niets meer blijken. Hij ging haar voor een trap op en opende een deur die zij over het hoofd had gezien. Hij hield deze voor haar open en zei: “Meneer Lenacardi is er al. Hij heeft doorgegeven graag alleen met u te dineren. Ik wens u een prettige avond.”
Auda stapte naar binnen. Alleen met hem. Zou hij nu van haar vragen wat hij gisterenavond al had mogen doen?
Deze kamer was compleet anders dan de kamers die ze eerder in dit huis had gezien. Die baden in weelde, maar deze kamer was vrij simpel. Er stond een tafel, twee stoelen. De tafel was, niet onverwacht, gedekt voor twee. Er stond een zilveren schaal op, een schaal met salade, een karaf wijn, twee glazen. In een hoek stonden twee tafeltjes, eentje met fruit, eentje met wijnen en glazen. De enige opsmuk die de kamer had waren twee grote schilderijen. Op een stond een man afgebeeld in profiel, op de andere een vrouw. De vrouw had te weinig kleren aan om fatsoenlijk genoemd te worden.
Colin stond met zijn rug naar haar toe. Hij draaide zich om. Alweer niet verrassend had hij een klein schaaltje met aardbeien in zijn handen en hij stak er een in zijn mond. Hij kauwde, slikte hem door en sprak: “Ach Auda, blij dat je er bent. Maar… je hebt dezelfde jurk nog aan. Was er iets mis met de kleren in je kasten? De verkeerde maat of kleur?”
“Mijn heer, u bedoelt?”
“Colin is mijn naam of als je dat te informeel is, probeer alsjeblieft het woord ‘Echtgenoot’. En ik bedoelde de jurken in je kasten.”
“Het spijt me, Heer Echtgenoot, uhm,” Colin lachte even, “Maar ik heb geen kleren gezien. En daarbij, deze jurk heb ik een avond gedragen. Hij kan vast wel een dagje langer mee. Niet dat ik uw vrijgevigheid wil beledigen,” haastte ze zich te zeggen, “of uw…”
Colin onderbrak haar: “Je beledigt me niet snel, Auda. Maar mag ik je als je echtgenoot een vraag stellen?”
Vroeg hij haar om toestemming? Het werd hoe langer het vreemder. “U... je mag alles vragen heer.” Zou hij haar vragen zich hier uit te kleden?”
“Het lijkt of je je niet op je gemak voelt bij mij. Is het mijn verschijning? Of heb ik iets verkeerds gezegd?”
Hij leek oprecht verbaasd te zijn en helemaal niet te begrijpen wat er aan de hand was. In haar emotie viel ze weer terug in aan oude manier van hem aanspreken. “Nee mijn heer, u heeft niks verkeerds gedaan. U heeft juist zoveel goeds gedaan. Het is alleen… Mijn heer… ik ben maar een simpel meisje en niet gewend aan de manieren en hoge standen en u geeft mij en mijn familie alles. Hoe kunnen we u daar ooit voor bedanken of dat terug betalen?”
“We zijn getrouwd, Auda. Dat zou toch voldoende moeten zijn?” zei Colin terwijl hij weer een aardbei in zijn mond stopte. “En daarnaast, waar denk je dat mijn wieg stond. In dit huis?”
Daar had ze nog helemaal niet over nagedacht, maar de opmerking van gisterenavond waarin hij bekende zijn fortuin met koper en duiten te hebben opgebouwd schoot door haar hoofd. Colin vervolgde: “Ik ben ook nederig geboren, net als jij. Ik heb mijn fortuin bij elkaar gesprokkeld, mijn fortuin zit niet al generaties in mijn familie, noch is de naam Lenacardi eeuwenoud. Maar eerlijk gezegd, ik ben zo rijk dat de hogere snobs dat feit graag over het hoofd zien. Mijn fortuin is een combinatie van geluk en van hard werken geweest en ik ben niet vergeten waar ik vandaan ben gekomen. Mensen zoals jij, je ouders, je oom Zarod… simpele eerlijke mensen. Ik waardeer ze zeer. En als men de wenkbrauwen optrekt bij de gedachte dat ik trouw met een meisje wat uit de lagere standen komt, laat ze dat doen. Je zult je snel aanpassen, Auda. Je denkt dat jij en ik vreemden zijn, maar dat zijn we niet. Ik heb je geobserveerd. Je bent geen dom meisje en je ouders zijn fatsoenlijke lieden. Ik schaam mij niet voor jullie en geef jullie wat jullie toekomt.” Het leek even of hij door wilde gaan, maar dat toch niet deed. “Wil je misschien wat eten? Ik rammel ondertussen van de honger. Ik heb de bediendes opdracht gegeven ons niet te storen, zodat we optimaal kunnen genieten van al dat heerlijks. Bovendien en ik denk dat ik dat goed geraden heb, heb ik het idee dat je je niet prettig zou voelen bij het idee bediend te worden.”
Auda voelde de dankbaarheid door haar lijf stromen, “Wat attent van je, Echtgenoot.”
Colin schoof haar stoel aan: “Zie je wel, zo moeilijk is het niet. Wil je wat salade voor ons opscheppen? Ik snijd ondertussen de fazant aan. Mijn meesterkok heeft een geweldig recept voor fazant, dat wil ik je niet onthouden.”
Auda deed wat gevraagd werd en zei ondertussen: “Deze kamer heeft een prettige uitstraling. De luxe in de andere kamers… ik zou voortdurend bang zijn te knoeien. Hier zou dat veel minder erg zijn, omdat hier geen dure tapijten liggen.”
Colin sneed soepel de vogel aan. Hij was goudbruin gebakken en rook zo heerlijk dat, ondanks de korte nacht slaap en het overvloedige ontbijt, het water haar alweer in de mond liep. “Ach Auda, ik vrees dat ik je in deze teleur moet stellen. Er hangen hier geen tapijten of prullaria, maar zie je die schilderijen?”
Auda had de schilderijen inderdaad gezien, maar had haar uiterste best gedaan deze te negeren. Vooral het schilderij met de halfnaakte vrouw vond ze nogal confronterend. Gelukkig zat ze nu met de rug ernaar toe, maar haar echtgenoot keek er vol tegen aan. Ze knikte kort.
“Deze schilderijen zijn de meeste waardevolle bezittingen die ik heb. Het schilderij achter je is een meesterwerk van een onbekende hand. Maar er zit een verhaal bij. Een verhaal in hetzelfde genre als dat van gisteren en vermoedelijk heel wat meer gebaseerd op waarheid dan het verhaal van Dalid en Emelica. Misschien behaagt het mijn echtgenote het verhaal te horen, terwijl we dineren?”
Auda wis niet waar ze de moed vandaan haalde, maar voor ze het wist had ze geantwoord: “Ja Echtgenoot. Dat zou ik graag horen.”
Terwijl Auda doorat begon Colin zijn verhaal.
4
Het verhaal wat ik je vertel gaat over de vroegere dagen van Soroga. We weten niet precies hoe lang geleden het was, maar het was een erg moeilijke tijd voor de mensen van Soroga. Het probleem zat hem met name in het feit dat Soroga in die dagen een theocratie was. Oftewel, de priesters deelden de lakens uit. Niet alleen in spirituele zaken, maar ze beheersten elk aspect van het leven. Het waren niet de praktische priesters van de Zes die we tegenwoordig aanbidden en die keurig hun plaats kennen in de maatschappij, maar ze pretendeerden te spreken voor de Ene God. En deze Ene God was een jaloerse en preutse God. Deze God werd blijkbaar beledigd door het feit dat mensen onder hun kleren naakt waren en dat ze mannelijk en vrouwelijk waren. Hij was al helemaal niet gediend van wat het resultaat was van dat mannelijk en vrouwelijk zijn. In de loop der tijd ontstond er een enorm taboe op seks.Ongeacht de weersomstandigheden mochten de mensen zich alleen buiten de deur begeven als ze zich van top tot teen met gewaden bedekten. Dat gold vooral voor de vrouwen, die nog eens extra lagen moesten dragen, die niet alleen bedekten, maar ook hun figuur verhulden. Wee de ongelukkige vrouw die dit niet deed. De straffen waren wreed en bijna altijd fataal. Veel vrouwen werden veroordeeld tot een bestaan binnenshuis, alhoewel het daar niet veel beter was. Zelfs het contact met broertjes en vaders werd al ontmoedigd, om “ongelukken” te voorkomen. Contact met vreemde mannen was al helemaal uit den boze. Echtlieden sliepen, zeker als ze rijk waren en wilden getuigen van een extreme vroomheid, zelfs in aparte huizen, maar in elk geval in aparte bedden. Het was een treurig bestaan, vaak gevuld met werken, bidden en slapen en dan weer werken, bidden en slapen. Af en toe een dagje respijt als er een religieus feest was, maar je zult wel snappen dat op een feest van deze lieden er minder stemming was dan op de somberste begrafenis van onze huidige stad. Meestal in maatschappijen zoals dat, ontstaat er een soort hypocrisie onder de bovenlaag, in dit geval de priesters. Het is niet ongebruikelijk dat zij zich op de meest excessieve manieren te buiten gaan aan alles wat ze anderen ontzeggen. De werkelijkheid is echter dat zij nog de meest beklagenswaardige bewoners van Soroga waren. Wanneer zij toetraden tot de priesterkaste verminkten zij hun lichaam met stenen, net zolang tot ze man noch vrouw meer waren, een offer van pijn en lijden aan de Wrede God.
Je zult je waarschijnlijk afvragen hoe deze maatschappij kon overleven. ten slotte heeft elke God, hoe wreed, jaloers of preuts hij ook is, behoefte aan vereerders en mensen hebben nu eenmaal de eigenschap meegekregen dat ze allemaal eens moeten sterven. Gelukkig kunnen mannen en vrouwen samen liggen en zo nieuwe mensen verwekken. Zelfs dat aspect werd geregeld door de priesters. Echtlieden die een kind wilden, moesten zich melden bij de priesters. Daar werden ze met kruiden bedwelmd. Dan werd er mannelijk zaad opgewekt, maar de man kon zich daarna niets herinneren van deze handeling. Het zaad werd in een al even bedwelmde vrouw gegoten, in de hoop dat het een kind zou opleveren. Een vernederend protocol dat vaak herhaald moest worden om resultaat te hebben.
Gelukkig laat de menselijke aard zich niet zomaar temmen. En dat verlangen, om met een ander samen te gaan, is zelfs niet door de kracht van Geloof te onderdrukken. Vooral de mannelijke aard is woest en ontembaar en zij zullen alles doen om hun zaad te storten. En de kennis over hoe dat moest is hen vaak aangeboren, net als veel vrouwen er ook wel achterkomen hoe ze genot moeten schenken aan zichzelf. Wie hier trouwens op betrapt werd wachtte gegarandeerd een doodstraf, maar zelfs dat weerhield hen niet. Vreemd genoeg kwam het in die dagen veel meer voor dat een man een andere man bevredigde. Er ontstonden zelf hele cultussen, geheime genootschappen, gericht hierop.
Maar het verlangen naar de schoonheid van vrouwen bleef branden in de harten en de lendenen van de mannen. En vanzelf sprekend waren er ook vrouwen die graag hun schoonheid tentoon hadden gespreid als de heersende zeden hen dat niet verboden hadden. Maar voor één man bleef het niet bij stiekeme dagdromen in het gezelschap van andere mannen. Hij was de overheersing van de priesters meer dan zat en besloot vanaf heden zijn leven (en niet alleen zijn leven) weer in eigen hand te nemen. Het was niet meer dan logisch dat hij deze conclusie had getrokken. Deze man was een schilder. Aangezien het verlangen om kunst te maken vaak voorkomt uit seksuele drift waren er zeer weinig kunstenaars van welke soort dan ook, in Soroga te vinden. Maar deze man was het niet te min.
Hij was tevens lid van de diverse herenclubs die Soroga rijk was. Daar werd keer op keer het verlangen het vrouwenlichaam te aanschouwen besproken en uit het keurslijf van de priesters te breken. In de clubs waren deze verlangens dan wel bespreekbaar, maar altijd lag het schuldgevoel op de loer en zodra men de drempel overstapte was er altijd die wurgende greep van de Ene God, die alles zag en evenveel veroordeelde. Wat gefluisterd werd in donkere, rokerige kamertjes, kon het daglicht niet verdragen en nooit werden plannen echt ten uitvoer gebracht. Niemand had het lef. Behalve hij.
Nu was de schilder getrouwd. En net als zoveel schilders was hij niet erg rijk. Zijn huis had weliswaar twee kamers, maar de muren waren zo dun dat hij zijn vrouw in haar bed kon horen omdraaien. Ze was nooit uit zijn gedachten. Kunstenaars zijn altijd schuinsmarcheerders geweest en hij was geen uitzondering. Hij had, voor het trouwen, het gezicht van zijn vrouw al ooit gezien, terwijl zij de haren los droeg. Een bijna onvergefelijke zonde. Tevens had hij haar gezien in de gewaden die ze normaal alleen mocht dragen als ze onder vrouwen was. Stevige borsten, ronde billen, wulpse heupen. Ze was eigenlijk zelden uit zijn gedachten en hij kon het idee dat haar schoonheid langzaam onder dikke lagen stof zou wegkwijnen onmogelijk verdragen. De oplossing daarvoor was ook al tot hem gekomen. Hij zou haar vragen haar lichaam aan hem te tonen en hij zou het vastleggen op het doek.
Dit idee lijkt een heel normaal idee. Maar het taboe op het naakte lichaam was zo ontzettend ingeburgerd in de maatschappij van die dagen dat het ronduit revolutionair te noemen was. Je zou bijna zeggen, goddelijk geïnspireerd. Wellicht was de geest van de Schone in hem gevaren of in haar. Want zijn plan zou natuurlijk nooit door kunnen gaan als zij niet te overtuigen was.
Hij voerde echter vastberaden zijn plan door. Dit deed hij door, toen zij op een ochtend wakker werd, te wachten tot zij zich geheel had aangekleed. Maar net toen ze haar slaapkamer uit wilde lopen, liep hij op zijn beurt naar haar toe. En wat er toen gezegd werd en gebeurde moet ongeveer als volgt zijn geweest:
“Een ogenblik, liefste. Ik wil je graag vragen om even te blijven staan.”
Nu had de schilder wel vaker vreemde verzoeken aan zijn vrouw, dus ze was niet heel verbaasd. De schilder zette zijn schildersezel op en pakte zijn verf en kwasten. In enkele lijnen stond zij op papier en de details vulde hij in. Hij schilderde haar zoals ze daar stond, een mooie vrouw met teveel kleding aan. Zij merkte wat hij deed en nam als vanzelf een verleidelijke pose aan, leunend tegen de deurpost, haar armen over elkaar en haar gewicht steunde meer op het linkerbeen dan het rechter, zodat haar heupen wat gekanteld werden. Ze kon vast zijn blikken voelen die details van haar silhouet in zich opnamen en genadeloos vastlegden op canvas. Zijn kwasten flitsen over het canvas, en hij schilderde alsof hij door een koorts bevangen was. In een mum van tijd had hij het schilderij af. Hij draaide het om en toonde het haar.
De eerdere stelling, dat de geest van de Schone over hen neergedaald was, zou wel eens waar kunnen zijn geweest. Dit schilderij was een meesterwerk. Ze was zo levendig afgebeeld dat het bijna leek alsof ze elk moment uit het schilderij kon stappen, heupwiegend naar de toeschouwer zou lopen en haar volle lijf tegen hem aan zou drukken. Zij keek trots naar het werk van haar man, de schilder keek al even trots naar zijn muze. Voorzichtig zette hij een nieuw doek op zijn ezel en met zijn ogen nodigde hij zijn vrouw uit een nieuwe pose aan te nemen. Die twijfelde even. Hoe moest ze gaan staan?
Hij zag haar twijfel en gaf haar de aanwijzing: “Waarom sla je je gewaad niet wat open? Dan kan ik wat meer details verwerken in een volgend schilderij.”
Aarzelend sloeg zij haar gewaad wat open. Haar schilhout was te zien geweest onder de strakke zwarte stof, maar haar ondergewaden waren wit. Of eigenlijk doorschijnend wit. Wanneer ze haar bovenkleed zou openen zou de huid van haar buik te zien zijn. Alleen toen ze geboren was, was het haar toegestaan geweest naakte huid te hebben. Maar het vuur waarmee hij haar had afgebeeld was zo aandoenlijk en vleiend geweest dat ze er in meeging. ten slotte was hij haar man.
En dus stond ze voor hem. Haar lange zwarte gewaad nog wel om haar schouders, maar opengeslagen. Ze voelde lucht tegen haar huid. Het leek te kriebelen. Haar man stond even in stille bewondering te kijken. Maar al snel ging hij aan het werk. Zijn handen vonden de kwasten weer en mengden de juiste kleuren. Hij wisselde zijn blik af tussen haar en het canvas. Ze voelde bijna hoe hij haar helemaal indronk en daarna weer uit zich liet stromen. De pose was niet vermoeiend. Ze had het idee dat ze uren kon blijven staan, zolang hij maar met die blik naar haar blijf kijken.
Na een bijna onmogelijk korte tijd draaide hij het doek om. En daar zag ze zichzelf. Lange zwarte gewaden, maar opengetrokken ter hoogte van de navel, waar volgens de Priesters de Ene God haar had aangeraakt om haar tot leven te wekken. Op het schilderij was dat ongelofelijk gedetailleerd weergegeven. De stof scheen door en haar man, de meesterschilder, had precies de juiste kleuren vermengd met de witte verf om de belofte van blote, zachte huid te wekken. Maar ook andere zaken vielen op. Ze zag haar postuur, ze stond daar als een koningin, trots en onaantastbaar bijna. Vreemd, want ze was niets meer dan een eenvoudig meisje.
De schilder was bevangen door inspiratie. Hij zette het ene doek weg en pakte het volgende en zei alleen maar: “Meer, geef me meer!”.Hij verlangde ernaar om meer te zien en meer vast te leggen. Helaas voor hem knoopte zijn vrouw knoopte haar gewaad weer dicht en de bittere smaak van teleurstelling kroop omhoog uit zijn keel. De gevoelens waren zo sterk dat hij bijna in frustratie zijn kwast had doorgebroken of zijn ezel onderuit had geschopt, maar dat hield op toen hij zag hoe zijn vrouw haar armen binnen haar gewaad had gestoken en vreemde bewegingen ermee maakte. Hij vroeg zich al af of de Ene God inderdaad zo machtig was dat hij hen in de gaten hield en hen voor deze zondes had gestraft door haar waanzinnig te maken. Maar toen zij haar handen weer uit haar mouwen stak sleurde ze het dunne ondergewaad mee aan haar rechterhand, en gooide het op de grond. Het besef dat ze onder haar zwarte overgewaad naakt was trof hem als een mokerslag. De frustratie had in een oogwenk plaats gemaakt voor nieuwe inspiratie.
Hij schilderde haar, vanuit zijn geheugen, probeerde de vreemde bewegingen vast te leggen op canvas en meteen te verduidelijken, zodat het een ieder die het schilderij zou zien duidelijk was wat er gebeurde. Artistiek gezien werd dit zijn beste schilderij vond hij zelf achteraf. Je had voortdurend het gevoel dat het ieder moment tot leven kon komen, uit de lijst zou stappen en naar je toe zou lopen, ondertussen zichzelf uitkledend.
Hij gooide het bijna aan de kant toen hij ermee klaar was en pakte weer een nieuwe doek. Zij had de leiding over het modelleren genomen en haar nieuwe pose was ongekend provocerend te noemen. Ze hield nog steeds haar gewaad dicht, zodat haar buik en wat er onder en boven te zien was voor hem verborgen bleef, maar haar rechterbeen stak ze tussen de plooien van haar gewaad door. Ze was, ondanks het gebrek aan oefening gracieus en behield haar evenwicht, terwijl haar man de goede kleuren mengde om de precieze tint van haar huid weer te geven.
De zon brak door. Die zette haar in een prachtig licht, waarmee opnieuw bevestigd werd dat de Schone hier een hand in had. Zij had dit allemaal in werking gezet en zorgde er nu voor dat haar dienares baadde in het mooiste licht wat er was. En Zij leidde de handen van de schilder en mengde de juiste kleuren voort hen. Haar naakte been, rozig en warm, werd aan het doek toevertrouwd.
Voor het vijfde schilderij draaide ze zich van hem af. Voorzichtig ontblootte ze haar schouders, en ongezien voor hem, haar borsten. Door het raam was het onmogelijk haar te zien voor anderen, maar ze verbeeldde zich dat ook daar schilders stonden, zodat ze haar borsten konden zien en schilderen. Haar tepels werden hard en ze wist niet waarom. Haar adem was snel en hoog, haar hart bonkte tegen haar ribbenkast. Het was een ander gevoel dan de trots die ze voelde, maar ze had er geen naam voor.
Hij zag alleen haar naakte schouders en haar lange zwarte haar, wat precies tussen haar schouderbladen viel. Dit schilderij was moeilijk, omdat het lastig was om zich te concentreren op wat hij zag. Zijn geestesoog bleef zich maar vullen met beelden van de voorkant, die mooie volle borsten van zijn vrouw. Hij hoopte dat hij ze mocht schilderen. Maar nu richtte hij zich, zo goed en zo kwaad als de afleidingen hem toestonden, op het schilderen van haar haren die de zachte huid van haar rug beroerden. Terwijl zij voor hem poseerde voelde ze de zachte streling van haar haar op de blote huid… en stelde zich voor dat hij haar streelde met penseelstreken.
Die hoop zou misschien bewaarheid worden, maar nu niet. Bevangen door de sfeer als zij was liet ze haar gewaad nog verder naar beneden glijden, een regelrechte provocatie naar de Ene God toe. Meer dan de helft van haar billen waren nu open en bloot te zien. Ontkennen zou al snel niet meer helpen, want nu ze haar hoofd wat gedraaid had kon ze zien dat haar man ook deze positie van haar schilderde. Onomstotelijk zou er vanaf nu te bewijzen zijn dat haar man haar billen had gezien.
Al die tijd hadden ze in stilte gewerkt aan de kunst die ze maakten. De enige geluiden die de stilte verstoorden was het zachte vegen van de kwasten op canvas en hun gejaagde ademhaling. Maar ditmaal liep hij weer voor. In zijn hoofd vormde zich een schilderij, voordat zij de pose aan kon aannemen. “Draai je om,” zei hij met hese stem, “Laat me kijken. Laat me je zien.” Zij volgde haar instructies op. Natuurlijk hield ze haar gewaad nog met de handen bij elkaar, maar wel onder hetgene wat hij graag wilde zien. Onder haar borsten greep ze haar gewaad beet, duwde het bij elkaar en haar borsten omhoog. Ze was geweldig gebouwd, haar borsten leken door een meester-beeldhouwer geboetseerd en werden nu door een meesterschilder afgebeeld. Ze voelde het gewicht ervan op haar handen rusten. En voelde de vreemde druk in haar tepels, die nog steeds hard aanvoelden.
Hij schilderde nog niet. Hij stond alleen maar. Hij keek. Hij aanbad. Het leek hem onmogelijk om zijn blik los te scheuren van de schoonheid die hij zag. Zij was het die hem moest aansporen: “Schilder me…”
En hij deed wat zij vroeg, bijna geheel uit herinnering schilder hij haar, omdat hij zichzelf niet teveel wilde afleiden door naar haar te kijken.
In een rap tempo schilderde hij zo het schilderij af en meteen erna nog één met zijn vrouw die haar borsten aan hem had getoond. De spanning binnen in zijn lijf werd bijna ondragelijk. Zijn handen waren te druk bezig met doeken klaarzetten, tubes verf uit te knijpen en de kwasten en penselen te hanteren om andere zaken te doen. Dat was maar goed ook, maar er wachtte nog meer om te doen.
Het negende schilderij was het enige schilderij waarop zij niet stond. Hierop zat ze haar voeten naar hem toe, haar knieën lichtjes opgeheven. Ze had haar gewaad nu helemaal uitgetrokken en het lag dwars over haar schaamstreek, het enige deel van haar lichaam wat zij hem nog niet had laten zien. In de ene hoek van de kamer stonden acht schilderijen te drogen en zag zij zichzelf, zoals hij haar had gezien. De schilderijen waren stuk voor stuk statements. Verzetsdaden, die de gevestigde orde niet minder hard zou gaan voelen dan de dreunen van de zwaarste stormram. In de hoek stond nog één leeg doek, daarna zouden er nieuwe doeken gekocht moeten worden. Ze wisten allebei wat er op die doeken zou komen te staan. Het was nu alleen een kwestie van de moed vinden om die laatste stap te zetten. Hij wachtte op initiatief, zij wachtte op instructie. Er gebeurde even niets. In zichzelf mompelde hij wat. Het zou een instructie kunnen zijn, maar het was niet helemaal duidelijk. Inmiddels zat hij onder de verfvlekken, maar hij wist het schone doek onbesmeurd op de ezel te zetten. Hij keek daarna om de doek heen, naar haar. Zij zat nog steeds op de grond. Ze keken elkaar recht in de ogen aan, op zoek naar bevestiging dat het in orde was om hiermee door te gaan. Hij likte even kort zijn lippen en fluisterde: “Toe maar, ga je gang.”
Langzaam stond ze op. Het gewaad gleed van haar af en midden in hun huiskamer stond ze helemaal naakt voor hem. Hij had nog nooit een naakt vrouwenlichaam gezien. Hij had er over horen fluisteren, zich geprobeerd een voorstelling te maken, maar vanaf nu hoefde dat niet meer. Zij voelde op haar beurt weer hoe hij keek en tegelijkertijd schilderde. Er was geen plek van haar lichaam dat niet was vastgelegd op canvas. Van haar lange zwarte haren, via haar stralende ogen, vochtige lippen, ronde schouders, stevige borsten, platte buik, malse dijen en het plukje haar ertussen, knieën en onderbenen naar haar voeten en tenen.
Dit laatste schilderij werd een haastklus. Later heeft hij details toegevoegd, maar hier stelde hij zich tevreden met het schilderen van een ruwe schets. Meteen nadat dat gedaan was, heeft hij zich ook uitgekleed en zijn naakte lichaam aan haar vertoond. Ze was op dit moment al zo in de ban van de situatie dat ze niet schrok van het opgezwollen geslacht dat hij toonde. Die dag gebeurde er iets wonderlijks in Soroga. Sinds generaties werd er een kind verwekt op de natuurlijke manier, zonder de onnatuurlijke tussenkomst van de priesters. En dat kind werd in vrijheid geboren, want tegen die tijd was de kille overheersing van de Ene God al tot een einde gekomen.
De schilder was namelijk een vrijgevig man en zijn vrouw trots op wie zij was. De schilderijen werden getoond in de herenclubs van de stad. Ze werden bijbesteld, nageschilderd, maar de schilder bleef ook nieuwe schilderijen maken van haar. Ook toen haar buik langzaam op begon te zwellen en haar borsten groter werden. Haar schoonheid werd overal gezien en diende tot inspiratie. Eerst waren het vooral mannen die zich verlustigden aan haar, maar er waren ook vrouwen die ze onder ogen kregen als hun mannen ze mee naar huis namen. Voor sommigen was het vreemd en ze werden kwaad. Degenen die het kwaadste van allemaal werden waren de priesters, die ook geconfronteerd werden met de schilderijen. Ze verbrandden elk schilderij wat ze in handen kregen, maar voor elk schilderij wat ze verbranden werden drie nieuwe schilderijen gemaakt. Inmiddels niet alleen meer van de vrouw van de schilder, maar andere dames die via haar het zelfvertrouwen vonden om hun mannen hun lichamen te laten zien. Er kwamen schilderijen van mannen en van vrouwen en mannen samen.
Dit gebeurde in zo’n snel tempo dat de priesters binnen enkele maanden hun greep op Soroga helemaal kwijt raakten en de bewoners in vrijheid leefden. Het was voor sommigen teveel vrijheid en Soroga kende enkele jaren van complete verdorvenheid, waarin perversiteiten geschieden die wellicht beter niet hadden kunnen gebeuren. Maar ook dat sloeg weer om en na een verrassend korte tijd was Soroga in feite weer precies zoals alle andere steden in de omgeving.
Dit is allemaal te danken aan de schilder en zijn vrouw. Helaas zijn hun namen nooit bekend gemaakt. Alleen haar afbeelding is bewaard gebleven, alhoewel zeker vijf van de originele schilderijen aan de vlammen van de inquisitie zijn gevoerd. Maar niet te min woorden van dank zijn op zijn plaats.
5
Auda keek naar haar bord. Daar lag haar half opgegeten fazant. Het verhaal wat haar echtgenoot haar verteld had, had haar helemaal in de ban gekregen en ze was gewoon vergeten te eten. Nu hij gestopt was merkte ze dat ze weer bevangen was door dezelfde gevoelens als gisterennacht, toen hij haar het verhaal van Dalid en Emelica had verteld. Ze had het idee dat haar wangen in brand stonden en durfde haar echtgenoot niet aan te kijken. En ook, net als vorige keer, stelde ze zichzelf de vraag wat hij precies bedoelde met dit verhaal.Colin had, terwijl hij zijn verhaal vertelde, maar langzaam doorgegeten en een flinke portie van zijn fazant lag dus nog op zijn bord. Hij leek nu vastberaden de schade in te halen en deed zich met smaak tegoed aan de fazant. Verder maakte hij geen aanstalten om iets te zeggen. Auda schoof met haar bestek wat salade heen en weer, maar at het niet op, verloren in gepeins. Het viel Colin niet op, blijkbaar. Het enige wat ze hoorde was zijn bestek wat op zijn bord tikte. Haar ogen dwaalden af naar het schilderij. Het was het zesde schilderij van de hele cyclus, wat de vrouw in profiel afbeeldde en een groot deel van haar billen liet zien. Zou hij ook van haar verlangen dat ze zo poseerde? Auda merkte tot haar verbazing dat ze dat niet meteen van de hand zou wijzen. Maar ze durfde er toch niet rechtstreeks naar te vragen. In plaats daarvan begon ze: “Is dit schilderij echt het schilderij uit die tijd?”
Colin veegde zijn mond af met een servet en knikte. “Het is inderdaad één van de weinige originelen die de tand des tijds heeft doorstaan. Ik heb het gekocht van de Grootcourtisane van Miralon. Er zijn geloof ik nog vijf andere originelen te krijgen, waar die zich precies bevinden, geen flauw idee. Maar ik vond het een inspirerend verhaal. We kunnen er veel van leren.”
“Hoe je moet poseren, bedoelt u?”
“Bedoel je, Auda, we zijn getrouwd. Maar nee, dat bedoel ik niet. Ik bedoel dat wij als mensen gemaakt zijn voor de liefde en de schoonheid en dat dat zelfs machtiger is dan de Goden. Die verschrikkelijke tijd waarover ik je verteld heb, het lijkt absurd, maar ik heb het niet verzonnen. Niks mocht, alles werd gecontroleerd. Die cultuur was in een mum van tijd gebouwd, maar gelukkig ook in een mum van tijd weer afgebroken. Niet te min, hij heeft bestaan. Er zijn trouwens nog steeds resten van te zien in onze tijd. Maar goed, wat vond je van het verhaal?”
Auda had het verhaal mooi gevonden, prikkelend, opwindend zelfs. Ze durfde dat niet toe te geven, alhoewel ze het idee had dat hij dit wel zou aflezen aan haar dieprode wangen. “Ik weet niet goed wat ik moet zeggen, Echtgenoot.”
“Dan zeggen we even niks, lijkt me. Ach, stilte heeft zijn voordelen. Ik wil toch even een bediende laten komen, want ik heb een vruchtencocktail in wijn laten klaarmaken als dessert.”
Colin pakte een zilveren belletje ergens vandaan en tingelde enkele keren. Vrijwel onmiddellijk, zo snel dat het niet anders kon of hij had aan de deur staan wachten, kwam een bediende binnen. Het was dezelfde man die haar voor het diner de weg naar binnen had gewezen. Opeens drong het tot haar door dat, als hij het belletje gehoord had, hij ongetwijfeld ook gehoord had wat haar echtgenoot haar had verteld. Blozen was een kunst die ze in de afgelopen etmalen meester was geworden, want weer stonden haar wangen en hals in brand.
“De borden kunnen weg, Dalid,” zei haar echtgenoot, “En we zouden graag het dessert krijgen.”
Dalid knikte alleen maar en begon af te ruimen. Krampachtig vermeed Auda elk oogcontact met hem. Ze zag zijn handen, die haar bord en bestek oppakten. Hij had lange vingers en slanke handen viel haar op. Zijn nagels waren keurig geknipt en verzorgd. Even volgde ze die handen, maar toen haar ogen te veel op moesten kijken wendde ze haar blik weer af. Om maar iets te doen te hebben pakte ze haar wijnglas en nam een forse slok. Ze verslikte zich prompt. Met uiterste inspanning onderdrukte ze impuls om te hardop hoesten en klemde haar lippen op elkaar, om de wijn niet uit te spugen. Dalid deed of hij niets zag en liep rustig weg. Auda maakte vreemde geluidjes in haar onderdrukte hoest.
Haar echtgenoot keek haar even vreemd aan. “Ik versl….likte…..me…” wist ze uiteindelijk uit te brengen.
“Ah zo,” zei hij alleen maar.
Hij leek zelf nu even in gedachten verzonken, keek over haar schouder naar het andere schilderij, dat van de man in profiel. Haar echtgenoot had een klein dessert-vorkje in zijn handen dat hij tussen zijn vingers heen en weer liet glippen. Het viel haar op dat zijn handen, hoewel net zo dik als de rest van hem, gracieus waren. Het bleef stil. Net toen het ongemakkelijk begon te worden kwam Dalid binnen met een tweetal bekers met de vruchten-bowl. Hij zette het neer, Colin bedankte hem en geruisloos verdween hij weer. Colin begon te eten, nog steeds in gedachten verzonken. De stilte voelde al snel zo gespannen aan dat Auda hem wel moest breken.
“Echtgenoot? Is alles in orde?”
Het leek alsof ze hem wakker maakte uit een diepe slaap, want even knipperde hij met de ogen en toen leek hij pas te beseffen wie zij was. “Neem me niet kwalijk,” zei hij, “Ik was even in gedachten verzonken.”
Auda keek over naar zijn schouder naar het schilderij wat achter hem hing. Het was minder gedurfd dan het schilderij van de blote vrouw, dus het had minder haar aandacht getrokken. De man die erop stond was buitengewoon knap te noemen. Hij had kort zwart haar en blauwe ogen, die van het schilderij afspatten. Zijn tuniek hing open en de schilder had duidelijk vastgelegd dat hij gespierd was. Maar zijn houding wekte niet echt sympathie op. Er sprak een zekere arrogantie uit zijn houding en de mond had een minachtend trekje. Auda keek weer naar haar echtgenoot. “Is dit schilderij ook uit die tijd?”
Colin antwoordde haar, maar zijn stem klonk anders dan eerder. Wat afstandelijker. “Nee, dit schilderij is moderner. Het is pas enkele jaren geleden geschilderd.”
“En zit er ook een verhaal aan vast?”
Colin glimlachte en de warmte keerde terug in zijn stem en houding. “Jazeker zit er een verhaal aan vast. Misschien vertel ik het je nog wel een keer. Maar vanavond geen verhalen meer, vrees ik. Morgen op zijn vroegst weer, als je wilt.”
“Heel graag.” Ze hoopte dat het niet te gretig had geklonken.
Colin hees zijn lijf overeind. “Ik denk dat ik me nog terugtrek in mijn eigen vertrekken. Ik heb nog wat zaken te regelen. Ik wens je een goede nacht, want ik denk dat je al slaapt als ik naar bed ga. Ik zal dus niet in je kamer slapen. Vergeef me de onhoffelijkheid.”
“Welterusten, Echtgenoot. Maar voor je gaat… één verzoek.”
Colin draaide zich om en keek haar vragend aan: “Ja?”
“Kun je me zeggen hoe ik bij mijn kamer kom? Dit huis is groot genoeg om in te verdwalen.”
***
Hij had het haar goed uitgelegd, wat zonder te verdwalen kwam ze aan in haar kamer. Het was door het uitgebreide maal al redelijk laat, maar nog geen tijd om te gaan slapen. Auda besloot eens te kijken wat er allemaal in de kasten te vinden was. Ze opende de lades en de deuren. De eerste kast waarin ze keek bevatte beddengoed. De lakens en dekens waren allemaal van uitermate goede kwaliteit en roken zo fris als de lente. Een andere kast bevatte gewaden in alle kleuren die ze kon bedenken en verder onderjurken, mutsjes en korsetten. Als ze zo moest schatten was de waarde van één lade gelijk aan alle kleding die ze ooit bezeten had.
Uit pure nieuwsgierigheid besloot ze zich te verkleden. Ze trok de jurk uit die ze aan had gehad en ook haar onderkleding. Daarna koos ze een jurk uit die ze erg mooi vond. Het was een baljurk, met pluche en strikjes en een hoepelrok. Hij was zachtroze en kleurde mooi bij haar gebruinde huid. In de spiegel bekeek ze zichzelf uitgebreid. Ze zag een Auda die ze niet herkende. Even voelde ze zich niet langer Auda van de Veedrijver, maar was ze Auda de Edelvrouw. De kamer was groot genoeg om enkele danspassen te proberen en dat deed ze dus ook. Ze struikelde eerder over haar eigen voeten dan dat ze tegen een stoel of bed opbotste.
Op een kabinet in de hoek had ze ook wat parfums zien staan en ze danste er heen. Ze pakte elk felsje en rook en aan. Dit was betere parfum dan het rozenwater wat ze normaal gebruikte. Maar al snel werd haar aandacht getrokken door de korsetten. Ze ritste de jurk weer open en stapte er uit. De korsetten bleken echter een behoorlijke uitdaging, want het dichtknopen achter was een onmogelijk opgave. Daarom trok ze de koorden zo strak mogelijk en knoopte ze daarna voor haar borsten vast, om een idee te krijgen hoe dit nou aanvoelde en eruitzag. Dit korset was zwart en duwde haar borsten behoorlijk omhoog. Ze was, in alle opwinding helemaal vergeten dat ze alleen haar lange onderrok nog aanhad en toen ze zichzelf in de spiegel zag was dat een vreemd gezicht: Het strakke korset en dan de flapperende onderrok. Bovendien scheen de dunne witte stof door en ze zag het klein driehoekje schaamhaar in de spiegel. Haar blik werd er naar toe getrokken en nu bonsde haar hart weer. En ook de stilte viel haar op: Ze was helemaal alleen hier in dit deel van het huis. Auda was niet gewend aan zo alleen zijn. In haar oude huis had ze altijd de buren gehoord of haar ouders, maar hier niet. Nu ze zo alleen was vond ze ook de moed om te doen wat ze deed. Met trillende handen pakte ze de stof van haar onderrok op en tilde die heel langzaam omhoog. Ze maakte er een prop van met haar handen en bleef de stof erbij vouwen. Net zolang tot ze voor de spiegel stond, haar korset provisorisch dichtgeknoopt en haar geslachtsdeel open en bloot. Voor het eerst bekeek ze zichzelf goed. Ze had sinds enkele jaren haar daar, maar geen dichte bos. Vaag zag ze de huid er doorheen en tussen haar benen staken de roze lippen een beetje naar buiten. Ze sloot even haar ogen en beeldde zich in dat de schilder uit Colins verhaal haar schilderde, terwijl ze zo stond. Toen ze haar ogen weer opende keek ze naar de spiegel alsof ze zichzelf in verf zag.
Vaag dacht ze de stem van een bediende te horen op de gang. Daar schrok ze zo van dat ze onmiddellijk haar rok liet vallen, zodat alles weer zedig bedekt was. Ze wurmde het korset los en schoot zo snel mogelijk weer een andere jurk aan. Ditmaal een blauwe. En daarna een witte, met bijpassend mutsje. En een dameshoed.
Uiteindelijk viel ze, uitgeput tussen al haar kleding in slaap op het bed.
****
Ze sliep ditmaal diep en werd volledig uitgerust wakker. Terwijl ze zich langzaam bewust werd van haar omgeving merkte ze twee dingen op. Ten eerste lag ze zachter dan ze gewend was en simpelweg tussen dit dons liggen was een genot. En ten tweede was het stil rondom haar. In haar ouderlijk huis was ze was gewend dat de geluiden van de straat doordrongen tot in haar slaapkamer. Maar nu leek het wel alsof ze de enige persoon in de stad was. Ze lag enkele minuten stil in bed om te kijken wanneer ze voor het eerst iets zou horen. Dat waren de voetstappen van een tweetal bediendes die een gesprek voerden wat ze niet kon verstaan.
Opeens schaamde ze zich voor haar luiheid en werkte zichzelf met lichte tegenzin omhoog uit haar warme bed. Ze keek om zich heen. Het leek net alsof haar kamer geplunderd was. Overal zag ze rokken en andere kledingstukken liggen. Ze wist niet zo goed welke ze moest aantrekken, want ze leken haar allemaal te duur om zomaar te dragen. Maar op dit moment liep ze alleen rond in haar onderrokken en ze had het vermoeden dat dit toch niet de bedoeling was. Snel zocht ze een lichtroze japon uit. Het zou wel erg onpraktisch worden om hierin te werken, bedacht ze zich.
Het huis was haar blijkbaar beter bekend nu, want zonder moeite vond ze de keuken. Voorzichtig deed ze de deur open. Er waren drie mensen binnen, een man waarvan ze wist dat het de kok was, een vrouw die maar enkele kilo’s lichter was dan haar echtgenoot en gezien haar kleding en leeftijd de vrouw van de kok en een jongen van een jaar of zestien. De jongen roerde in een grote pot met soep, de kok kneedde deeg en de vrouw legde net de laatste hand aan een aantal taartjes. Voorzichtig, om hen niet te storen bij hun werk, probeerde ze naar binnen te glippen, maar de rok was dermate onpraktisch dat ze een aantal pannen omstootte en met oorverdovend gerinkel vielen ze op de vloer. De kok brulde een vloek en keerde zich om: ‘Kijk uit wat je… oh, neem me niet kwalijk, vrouwe,” en hij verschoot van kleur. “Ik dacht dat de jongens weer eens wat lieten vallen.” Hij wist zich duidelijk geen houding te geven en veegde zijn meelhanden af aan zijn schort. De jongen en de vrouw hielden ook op met wat ze aan het doen waren.
“Uhm, ga rustig door met wat u deed,” fluisterde Auda. “Ik zocht alleen maar iets te eten.”
De kok en kokkin wisselden even een blik. De vrouw nam het woord toen: “U had toch even iemand kunnen bellen, dan hadden wij gezorgd dat het klaar stond en had u op uw kamer kunnen eten. Of met Meneer.”
Het was lastig te zeggen wie in deze situatie zich het minste op zijn gemak voelde. Auda wilde zich niet laten bedienen, maar de bediendes wilden duidelijk niet dat zij hun domein zomaar betrad. De situatie werd gered door een nieuw gerinkel. Auda keek geschrokken om. Achter haar was een jongen, iets ouder dan de eerste, binnengekomen en gestruikeld over de pannen die Auda had omgestoten. In zijn armen droeg hij een flinke vis dus hij worstelde om zowel zijn evenwicht te bewaren als om de glibberige vis niet te laten vallen. Hij keek verontschuldigend naar de kok, maar toen hij Auda zag werd hij knalrood en maakte hij een onbeholpen buiging. De vis schoot naar voren en hij greep hem beet, waardoor hij zijn net gevonden evenwicht opnieuw verloor.
De machtige gestalte van Colin Lenacardi vulde de deurpost. Die greep naar voren en trok de jongen weer recht. “Voorzichtig daarmee, als het kan. Forel kost behoorlijk wat deze tijd van het jaar.” Als de situatie al ongemakkelijk was geweest tevoren, dan was die nu helemaal ondragelijk. Colin negeerde dat compleet en keek verbaasd naar Auda. “Auda, wat doe jij hier? Is er iets mis?”
“Ik zocht mijn ontbijt, echtgenoot. En eerlijk gezegd kwam het niet bij me op om iemand te roepen met een belletje,” en toen ze besefte hoe bot dat klonk voegde ze er aan toe: “…voornamelijk omdat ik het compleet vergeten was.” Om de het keukenpersoneel verdere gene te besparen vroeg ze de kokkin: “De bosbessentaartjes zien er erg lekker uit. Weet je zeker dat ik er een paar mag hebben?”
De kokkin haastte zich om enkele taartjes haar kant op te schuiven. Colin merkte op: “Pas maar op met die bosbessen taartjes. Die zijn zo lekker dat je er nauwelijks vanaf kunt blijven. Ik kan het weten, want ik kwam hier eigenlijk om twee dingen te doen. Het eerste daarvan was zo’n taartje nemen. Als je zo goed wil zijn?” Hij strekte zijn hand uit en Auda legde er een taartje in. Colin nam een hapje en zuchtte: “Bizar dat er geen God van de Kookkunst bestaat, anders waren jullie zijn hogepriesters.”
Auda wilde een buiginkje maken en zich excuseren toen Colin zich tot haar richtte: “Nu je hier toch bent Auda, ik wilde je even iets mededelen. Vanavond krijgen we een gaste. Ik weet dat ik je beloofd had om samen met je te dineren, maar ik ga je vragen om nog iemand aan de eettafel toe te laten. Het is een zakelijk diner, maar ik denk dat mijn gaste het waardeert als je er zal zijn. En ik kan je beloven, de forel zal erg lekker klaar worden gemaakt.”
Opvallend was dat, hoewel Colins stem beleefd klonk, dit in feite een mededeling was en geen vraag. Ze was wat van haar stuk gebracht en viel weer terug in haar oude manier van spreken: “Ja natuurlijk, Heer, wat u maar wilt.”
Colin keek haar even verontschuldigend aan, alsof hij wilde zeggen dat hij het niet zo had bedoeld, maar knikte haar alleen maar toe: “Mooi zo… Ik zie je graag vanavond voor het diner. Dit zullen we niet nuttigen in mijn privékamer, maar in de zaal waar ook ons huwelijksdiner was. En als je me nu excuseert, ik ga nog een taartje snoepen en dan wat voorbereiden. Ik heb heel wat te bespreken met de Douairière. Ik kan maar beter voorbereid zijn of ze eet mij op in plaats van de forel.”
Auda knipperde met de ogen: “Met Douairière bedoelt u dan… de Douairière?” In de stad Soroga waren er tientallen dames die aanspraak konden maken op de titel Douairière, maar als het ging om de Douairière dan was er maar één die dat kon zijn: De weduwe van de Zokastoc Luymen, de koopmanvorst van Soroga. Rijker dan haar echtgenoot, rijker dan het Prinsenhuis van de stad, rijker dan de Goden zelf werd er gezegd. Haar bedienden gingen in zijde gekleed en droegen gouden schoenen had Auda gehoord. Ze had ongetwijfeld een voornaam, maar eigenlijk gebruikte ze, voor zover bekend, alleen haar titel. Ze was een graag geziene gaste op elk feest, aangezien haar aanwezigheid genoeg was om de gastheers status, van welke stand hij ook was, nog jaren te verheffen. En natuurlijk was zij een meisje uit het volk, hoewel haar nederige begin niet meer aan haar af te zien was, laat staan dat ze zich ernaar gedroeg. Zokastoc en zij waren overigens niet lang getrouwd geweest, aangezien haar man tien jaar na hun huwelijk vermoord was toen hij op een handelsreis was. Over het lot wat zijn moordenaars had getroffen gingen de gruwelverhalen nog steeds. De Douairière was een gevaarlijke vijand. En Auda zou aan tafel gaan zitten met deze bijna mythische vrouw. Colin merkte haar verwarring niet op en ging door met zijn instructies. “Vooraf graag inktvis en garnalen en als toetje aardbeienijs. De Douairière heeft niet meer de eetlust die ze vroeger had, dus drie gangen zijn voldoende, helaas. Ik wil die koppige witte wijn die ik uit Kiln heb laten komen erbij geserveerd hebben. Oh, en kijk uit met de peper bij de vis. Haar maag raakt daar erg van overstuur.”
Misschien kwamen er meer instructies, maar Auda bleef er niet op wachten. Het was haar inmiddels glashelder dat het inderdaad ging om de Douairière. Met haar handen om de taartjes geklemd glipte ze naar buiten. Dineren met de Douairière… dat had ze enkele dagen geleden nog lachend van de hand gedaan. Maar nu was dat opeens niet meer zo ondenkbaar. Wat zou ze moeten doen? Waar kon ze over praten… Het voelde alsof een hand langzaam zowel haar ingewanden als haar keel samenkneep. Lucht wilde niet in haar longen, de fazant die die ze gisteren gegeten had dreigde haar lichaam te verlaten.
In paniek duwde ze een deur open. De zon scheen haar in haar gezicht en een zacht briesje streelde haar wangen. Ze stond buiten. Het was logisch dat bij een huis als dit een tuin flinke tuin hoorde, maar daar had ze nog helemaal niet bij stilgestaan. Ze stond nu op een terras waar enkele stoelen en een tafel stonden. Natuurlijk at haar echtgenoot op zwoele zomeravonden buiten.
Trillend liet ze zich in een stoel zakken. Zonder te beseffen wat ze deed verkruimelde ze een taartje met haar handen, terwijl het in haar hoofde bonsde: “Ik ga met de Douairière dineren… Ik ga met de Douairière eten…”.
Auda was een buitenkind en de elementen bezaten de eigenschap haar altijd tot rust te brengen. Na een aantal minuten blinde paniek voelde ze langzaam hoe ze wat tot rust kwam. Haar hart klopte rustiger en haar ademhaling ging regelmatiger. Het taartje was helaas gesneuveld, een gekruimelde massa van deeg en bosbessen lag op het tafelblad. Om haar gedachten wat af te leiden liep ze de tuin rond. Het was misschien niet helemaal de stijl van de rijken, maar toch wel weer die van haar echtgenoot om er een moestuintje op na te houden, waar ze in eerste instantie alleen sla zag staan en bij nader onderzoek ook erwten en enkele bonensoorten, plus een grote paarse knol waarvan ze wist dat die melanzanza werd genoemd. Toen ze doorliep zag ze ook een vijver. Op het eerste gezicht kon ze geen vissen ontdekken, maar toen ze wat beter keek zag ze een zoetwaterkreeft wegschieten tussen de waterplanten. Het schoot haar te binnen dat die ooit als delicatesse werd geserveerd. Ze begon zich serieus af te vragen of, als ze meer ging onderzoeken, ze een complete boerderij zou aantreffen. Maar als ze verder keek zag ze alleen bomen (en niet alleen fruitbomen), bloemenperken en enkele standbeelden.
Opeens zag ze een tweede vijver en verwachtte daar de vissen in. Maar toen ze die vijver nader onderzocht zag ze alleen maar helder water. Het trapje in één van de hoeken gaf aan dat het water was waar in gezwommen werd, maar eigenlijk was het daar te klein voor. Ze vond het een vreemde plek om een schuur neer te zetten, maar dat dat bleek het toch niet te zijn. Er lag een hele stapel brandhout en zwartgeblakerde stenen en er was in één van de muren een nis uitgespaard die duidelijk diende als haard. Auda vroeg zich af wat dit nu was.
Maar ondanks de verfrissende wandeling door de tuin…haar tuin?...voelde ze, toen ze terugkeerde bij haar stoel en de resten van de bosbessentaart zag liggen kwam de paniek ook weer terug.
“Ik zie dat je het taartje niet zo beviel, Auda?” klonk de stem van haar echtgenoot opeens achter haar. Hoe kon die dikke man toch zo geruisloos lopen?
Aangezien haar echtgenoot over het algemeen haar gedachten al vrij goed onder woorden wist te brengen leek het Auda slim om gewoon te zeggen wat haar nu zo dwarszat. “Het is de Douairière, Echtgenoot. Ik ben bang dat ik… nou ja… ze heeft nogal een, hoe zeg je dat..?”
“Reputatie als kenau?” vulde haar echtgenoot aan. Auda kende het woord kenau niet, maar ze begreep de strekking goed genoeg om te knikken.
“Ik had er even niet over nagedacht. Nou, om eerlijk te zijn, de Douairière zeurt al een jaar of tien wanneer ze eigenlijk met vrouwe Lenacardi mag dineren. Ze was niet uitgenodigd op ons huwelijksdiner, omdat dan alle aandacht naar haar uit zou gaan. Dat kan ze accepteren, maar als ik haar te lang bij je weg blijf houden zou ze dat als een belediging kunnen opvatten. Nu overleef ik het wel als de Douairière gekrenkt is, maar waarom aanstoot geven als het niet nodig is. Ze is een waardevol zakencontact. En ik kan meteen een ouder contract opnieuw uit onderhandelen als ze er is.”
Auda voelde weer wat kriebels. Ze kwam dus deels voor haar en er hing ook nog eens wat vanaf. “Maar Heer… echtgenoot wat als ik… iets fouts zeg?”
Colin lachte. “Dat zal wel meevallen. De Douairière is minder erg dan haar reputatie doet vermoeden en daarnaast ze kent de positie waarin je verkeert. Jaren terug zat zij in dezelfde positie.”
Colin tuitte even zijn lippen, waardoor zijn dikke wangen trilden. “En als het te spannend wordt, bedenk dan maar dat ze ook maar een mens is. Dat kan ik je bewijzen met ten minste twee anekdotes over haar. Weet je nog wat ik zei over die peper, tegen de kok? Toen ze ruim een jaar geleden hier at raakte haar darmen zo van streek door de pepers dat ze naar een gemak moest rennen… en rennen kan ze niet meer dus dat ging nog maar net goed.”
Voor het eerst sinds ze getrouwd was hoorde Auda haar eigen lach weer, zonder die ondertoon van zenuwen erin. Colin lachte met haar mee, maar werd al snel weer serieus. “Vertel haar alleen niet dat ik dat aan jou heb verteld, want ik vrees dat ze me de oorlog verklaard. Ze heeft me laten zweren dat ik het nooit door zou vertellen, dus eigenlijk pleeg ik nu meineed. En als ze echt boos op me wordt moet ik dat andere geheimpje over haar onthullen wat ik weet. Dat geeft alleen maar ellende, vrees ik, en niet helemaal mijn stijl.”
Auda wist dat het absurd was de volgende vraag te stellen, want haar man zou zo’n belangrijk geheim nooit aan haar vertellen: “Wat is dat geheim dan, echtgenoot?”
Colin tuitte zijn lippen weer op die absurde manier, en peilde haar even. “Vooruit dan, omdat er tussen echtlieden geen geheimen mogen bestaan….”
6
Het verhaal wat ik je nu ga vertellen is zeker weten echt gebeurd. Hoe ik dat zo zeker kan weten: je moet beseffen dat ik het zelf allemaal heb meegemaakt. Het speelt zich af in mijn jonge jaren. Ik was, na een aantal omzwervingen, teruggekeerd naar Soroga. Ik had geprobeerd mijn fortuin te maken als huursoldaat, maar ik kan je verzekeren dat het absoluut geen succes was. Mijn leermeesters hadden geprobeerd wat van me te maken, maar ik had al snel geaccepteerd dat dit niet de weg was die ik zou volgen als ik verstandig was. De kerkhoven liggen vol met lieden die die les nooit hebben geleerd.Ik keerde terug naar Soroga met nauwelijks geld, maar nog steeds met het verlangen om mijn fortuin te maken. Ik besloot het te proberen in het zakenleven. Maar ik had het vermoeden dat de zakenwereld op zijn manier net zo dodelijk kon zijn als het leven van een huurling. Huurlingen worden getraind, waarom zou een zakenman het niet net zo aanpakken en zich eerst onderrichten?
Al snel kwam ik er achter dat er nauwelijks zakenlieden waren die zaten te wachten op een protegé die ze kneepjes van het vak konden leren. Degene die dat wel wilden waren over het algemeen lieden die betrokken waren in allerlei onfrisse zaakjes en die hadden eigenlijk vooral behoefte aan een bottenbreker of een sterke arm. Dat was juist het leven dat ik vaarwel had gezegd. Het was dus zaak anders te verzinnen. Ik besloot, als niemand me de kunst wilde leren, de kunst letterlijk af te kijken.
Omdat het me niet effectief leek om zomaar bij een willekeurige kruidenier of kaasboer in dienst te gaan vroeg ik een betrekking aan bij Zokastoc Luymen, die toen al rijk was en bekend stond als een gewiekst zakenman. Je kunt het misschien moeilijk geloven, maar in die dagen was ik lichtvoetig en de training als huurling had me sterk gemaakt. Ik was zelfs, als ik het mag geloven, helemaal niet lelijk om te zien. Sindsdien hebben de kilo’s dat allemaal ongedaan gemaakt... In die dagen was ik een waardevolle aanwinst voor Zokastocs huishouden. Ik begon nederig als keukenhulpje, mijn voorliefde voor lekker eten stamt uit die tijd, maar werkte me langzaam omhoog. Ik was vaak in de buurt als heer Zokastoc zakenrelaties ontving en zag hoe hij daar het voorwerk deed door hen te overbluffen met schone schijn of zich juist liet onderschatten. Maar echte onderhandelingen zag ik zelden en daar zou ik het meeste van kunnen leren.
Nu komen we op een punt in het verhaal waar ik wat minder trots op ben. Toen ik de kamer naast de werkkamer een keer schoonmaakte besloot ik het wandtapijt eens van de muur te halen om het goed uit te kloppen. Toen ik dat had gedaan ontdekte ik een kijkgat wat uitzicht gaf op de gehele werkkamer van mijn meester. Als het tapijt op zijn plaats zat, viel het nauwelijks op, maar toen ik het eenmaal had weggehaald had ik een vrij goed zicht op de gehele kamer. Ook kon ik alles goed horen, omdat het geluid niet meer gesmoord werd. Ik heb de rest van de middag besteed aan het bewerken van dat wandtapijt, zodat ik het kijkgat kon afdekken en openen zonder het hele tapijt van de muur te moeten halen. Hoewel ik hoop dat mijn eigen talent in het zakenleven mijn succes ook mede heeft bepaald, kan ik niet om het feit heen dat ik de kunst, zoals ik al zei letterlijk heb afgekeken en afgeluisterd van Zocastoc Luymen via dat gat in de muur.
Ik heb nog andere zaken geleerd op die manier. En die betreffen de vrouw die we nu “de Douairière” noemen. Ze is nu inderdaad een oude vrouw en het is misschien heel moeilijk om je voor te stellen, maar zij was ooit een jonge en mooie vrouw. Ze was van lage geboorte, maar in de tijd dat ik voor haar huishouden werkte had ze zich al helemaal aangepast aan de manieren van de hoge standen. Vrouwe Luymen, noemden we haar in die dagen en je keek wel drie keer uit voor je haar misgenoegen opwekte. Toen had ze al een berucht temperament, wat paste bij een vorstin van weleer. Ze had het postuur van een koningin, lang en slank. Haar haren waren diepzwart, maar haar ogen azuurblauw. Het was die schoonheidstrek die trouwens Zocastocs aandacht had getrokken. Ze wist ook hoe ze zich kleden moest. Ik heb ruim twee jaar voor haar huishouden gewerkt en ik kan me niet herinneren haar ooit tweemaal in dezelfde kleding te hebben gezien.
Ik besef me dat ik hier het beeld oproep van een mooie, maar oppervlakkige vrouw, maar ik kan je verzekeren dat ze dat niet was. Ze was de lees- en schrijfkunst machtig, welbespraakt, kon debatteren over filosofie en religie en later zou blijken dat ze hetzelfde talent voor zaken had als haar overleden man. En, al had ze een opvliegend karakter soms, ze was in staat tot diepe gevoelens van trouw en liefde. Vooral ten opzichte van haar echtgenoot. Natuurlijk werd ze uitgemaakt voor Goudzoeker, maar ik kan je verzekeren dat Zocastoc en Vrouwe Luymen oprechter van elkaar gehouden hebben dan vele anderen. Het was een wrede daad van de Heerser dan hij hen zo snel heeft gescheiden.
Ik weet dit, omdat ik tijdens enkele van mijn afluistersessies een gesprek opving tussen hen. Nu was het mij voornamelijk te doen om zakelijke gesprekken en contractonderhandelingen af te luisteren, maar ik viel ten prooi aan een veel voorkomende menselijke eigenschap: ik was nieuwsgierig. Het was een vrij serieus gesprek, waaruit ik begreep dat mijn heer en meester op reis zou gaan en een tijdje van huis zou blijven. In dat gesprek hernieuwden ze aan elkaar de beloftes van trouw. Je kent die geloftes, je hebt ze zelf uitsproken. Hierna vielen ze elkaar in de armen en ik vermoed dat ze ter plekke hun huwelijk ook nog eens consumeerden, op het bureau van mijn meester. Ik weet het niet zeker, want toen kregen schaamte en fatsoen weer de overhand en ik hing alles weer netjes terug en liet hen aan hun privézaken.
Zorastoc ging de dag erna op reis en gelukkig was het niet die tragische reis waarvan hij nooit zou terugkeren. Maar de sfeer in het huishouden werd er niet beter op. Ik kende die sfeer wel een beetje, in het gezelschap van alleen maar huurlingen, allemaal mannen dus, heerste die ook na verloop van tijd. De prikkelbare sfeer die heerst als mannen lang niet in het gezelschap van vrouwen verkeren. Blijkbaar genoot Vrouwe Luymen nogal van haar echtelijke rechten en plichten en in tegenstelling tot de huurlingen waarover ik spreek, had ze geen manier gevonden om met die gevoelens van onrust om te gaan. Ik kan je verzekeren dat de sfeer in huis na enkele dagen om te snijden was. Als er ook maar iets fout ging dan viel de vrouwe uit dat het een lieve lust was. We hoopten dat meneer er snel weer zou zijn. Het is helemaal niet ongebruikelijk dat de hoge heren en dames hun verveling verdrijven door er minnaars en minnaressen op na houden, maar aangezien ik getuige was geweest van hun geloften wist ik dat dat niet zo snel zou gebeuren. Het zou een kwestie zijn van uitzingen. Toch, als ik eerlijk ben moet ik je bekennen dat het beter werd na verloop van tijd. De reden daarvoor begreep ik eerst niet, maar daar zou ik achter komen.
Dat was op een ochtend toen ik weer eens besloten had en blik te werpen door het kijkgat. Je moet weten dat de Vrouwe in die dagen al wat verantwoordelijkheden van haar man had overgenomen. Regelmatig sprak ze met andere handelslieden en ook van haar heb ik geleerd. Het was dus niet zo vreemd dat ik die ochtend besloot om weer een blik te werpen door het kijkgat. Wat ik daar zag, ik kan het me nu nog steeds herinneren. De vrouwe zat in de stoel van haar man en las wat. Een brief, leek me, geen zakencontract. Ze zag er weer mooi uit, de blauwe jurk die ze aanhad kleurde goed bij haar ogen.
Er was echter weinig te leren van een vrouw die een brief leest, dus ik was eigenlijk van plan om het wandtapijt weer in orde te maken en verder te gaan met mijn werk. Maar op het laatste moment stopte ik daar mee. De vrouwe gooide de brief op haar bureau en zuchtte diep. Ze bracht haar hand naar haar lijfje en greep haar borsten beet. Ik was helemaal verbaasd dit te zien en onmiddellijk trok het bizarre ritueel mijn aandacht. Ik was niet van plan nu al meteen weg te gaan, ik wilde weten wat hier zou gebeuren.
Vrouwe Luymen had een hand naar haar decolleté gebracht en streelde de huid die bloot lag, haar borstbeen en de bovenkant van haar borsten. Met haar linkerhand maakte ze de snoeren van het lijfje los. De andere hand duwde ze tussen haar borsten en wurmde zo haar lijfje helemaal los, zodat haar borsten ontbloot werden. Ik wist niet goed waar ik kijken moest… nou ja, eigenlijk wel…
De vrouw die we nu allemaal de Douairière noemen zat daar op de stoel van haar man met haar borsten te spelen. Net als jij, Auda, was ik nogal beschermd opgevoed. Ik kende de vrouwelijke anatomie in theorie en had wel blote borsten en meer gezien in mijn tijd als huurling, maar dat was anders geweest. Dat waren vooral de borsten van marketentsters en hoeren, die mijn medesoldaten betaald hadden. Deze verboden vruchten waren toch een stuk zoeter en om eerlijk te zijn zeer plezierig om naar te kijken. Ze waren op zich niet groot, wel welgevormd, met kleine donkere tepels. Ik zag hoe haar vingers die bleven strelen en hoe ze er zachtjes aan trok. Ze had haar ogen dicht en beet zachtjes op haar rode lippen. Ik bleef als versteend staan. De wereld om me heen was vergeten en achteraf kan ik mezelf alleen maar als zeer fortuinlijk beschouwen dat er niemand binnen kwam. Aan de andere kant… waarschijnlijk had ze de bediendes instructies gegeven om taken elders in huis te doen, gezien haar activiteiten. Ik kon me dergelijke instructies wel herinneren, maar ik was gewend ze te negeren.
Vrouwe Luymen stond op en schudde met haar heupen. Haar jurk viel helemaal af en ze had geen onderkleding aan of had die tegelijk met de rest uitgegaan. Ik kon de haren boven haar geslacht even zien, maar ze ging al snel weer zitten. Nu zat ze ver onderuit gezakt, maar aan haar lichaamshouding was duidelijk af te lezen wat ze precies aan het doen was; ze wreef met haar rechterhand tussen haar benen. Kleine kreetjes, nauwelijks meer dan zuchtjes, ontsnapten aan haar geopende lippen en ze bleef haar ogen gesloten houden. De andere hand streelde afwisselend haar borsten, haar gezicht, haar hals. Af en toe bracht ze ook de rechterhand naar haar mond en maakte haar vinger nat of likte eraan. Ik denk dat de smaak haar prikkelde, maar ik kon dat toen nog niet met zekerheid zeggen. Toen ze haar beide handen naar beneden bracht begon ze heftiger te bewegen en de geluiden die ze maakte werden luider. Het leek wel alsof ze er geen genoeg van kon krijgen.
Toch kreeg ze dat. Toen dat eenmaal zover was stond ze op. Tot mijn grote genoegen nam ze plaats op het bureau, haar geopende benen recht naar me toe. Ik kon nu goed het verschil zien tussen de commercieel aangeboden dozen van vroeger en de vochtige, opgewonden poort van jade van Vrouwe Luymen. Ineens begreep ik ook beter waarom mannen er altijd zo naar verlangden.
De Vrouwe bleef zichzelf strelen, met haar benen open, maar nu vond ze het blijkbaar prettig om erbij te liggen, want ze liet zich achterover zakken. Haar borsten zwoegden heen en weer op het ritme van zowel haar ademhaling als het heftige spel van haar vingers. Ik zag hoe ze twee vingers in zichzelf stak en haar andere hand gebruikte om zichzelf te betasten boven de opening van haar geslacht. Ik hoorde dat ze niet gewoon vochtig was, maar zelfs nat. Die geluiden waren ook bijna boven haar kreunen uit te horen.
Blijkbaar was er nog een reden waarom ze was gaan liggen. Ze hield op met spelen en reikte achter, naast of onder zich en haalde iets tevoorschijn. Het was een kannetje en iets wat ik niet meteen kon plaatsen, want het was gehuld in een lap stof. Ze worstelde zich weer overeind en haalde de lap stof weg. Wat ik toen zag, niets had me daarop voor kunnen bereiden. Uit het pakket haalde ze een zwarte staaf, die heel duidelijk gemodelleerd was naar het stijve geslacht van een man. Het enige verschil is dat er geen overgang te zien was tussen kop en schacht… en dat hij van een enorm formaat was. Wie veel in gezelschap van niet al te beschaafde mannen, zoals huurlingen, verkeert, hoort (en ziet) veel over formaten, maar dit exemplaar leek me buitenproportioneel.
De Vrouwe gebruikte hem echter zonder schroom. Ze plaatste hem tussen haar lippen, niet die van haar mond, en liet hem daar even in de lengte heen en weer glijden. Haar billen spande zich aan en drukte haar onderlijf tegen het massieve gevaarte. Ik wist het, de lans van een man hoort in een vrouw te gaan, maar dit leek me de enige realistische manier om dit geval t te gebruiken; hem tegen je lijf duwen.
Ik zat er behoorlijk naast zou blijken. Het kruikje wat ook op tafel stond werd erbij gehaald. De Vrouwe doopte haar vingers er in en die kwamen druipend van de olie weer uit het kannetje. De staaf werd naar haar mond verplaatst en ze likte haar eigen vocht eraf. Haar glibberige hand gleed weer tussen haar benen en ze verspreidde de olie op en in haar geslacht. Ik hield mijn adem in… ik kon me alleen nog maar voorstellen wat het doel hiervan was. Ze wilde dat gevaarte bij zichzelf naar binnen brengen. Ik beet nu ook op mijn eigen lippen en voelde een vreemde spanning door mijn lijf gieren.
Ze doopte opnieuw haar vingers in de olie, waarbij ze het kruikje bijna omstootte. Het was nu de beurt van haar kunstfallus om ingesmeerd te worden en ze liet haar handen over de schacht glijden. Zowel zij zelf als de staaf glommen van de olie. Ze droogde haar handen af aan de lap en zette de fallus nu tegen haar opening aan, niet langer met de lange kant, maar met de punt. En ze duwde… Met een sissend geluid ontsnapte haar adem en ik zag hoe ze hem een stukje in zich opnam. Maar nog niet helemaal. Ze nam hem er weer uit en wreef hem weer in de lengte over haar glibberig geslacht. Nadat hij weer helemaal glad was probeerde ze het opnieuw en nu ging het makkelijker. Zonder enig probleem nam ze enkele duimen van de staaf in zich op. Duidelijke genietend liet ze zichzelf weer langzaam achterover vallen en bewoog hem rustig heen en weer. Hij was zo groot dat ze twee handen nodig had om hem te bedienen. Aan de ene kant was het verbazingwekkend dat ze het zonder problemen kon hebben, het leek mij pijnlijk, maar het was duidelijk dat ze hier enorm van genoot. Ze bleef hem heen en weer bewegen, maar draaide haar onderlijf wel wat naar boven. Zo was het makkelijker de penis in evenwicht te houden en kon ze een vrije hand gebruiken om haarzelf weer bovenaan haar opening te strelen. Later, toen ik eenmaal de boeken er over kon betalen leerde ik dat de kittelaar zich daar bevindt, noodzakelijk voor vrouwen om hun genot te beleven. Maar dat was toen nog onbekende theorie. De praktijk zag ik voor me.
De Vrouwe bleef doorstoten, ruwer dan ik verwachtte, maar ze wist blijkbaar precies wat ze deed. Haar vertrokken gezicht, haar jachtige ademhaling, waren zonder enige twijfel geen uitingen van pijn. En niemand die dit ervoor zou kunnen aanzien. Ze stootte zelf haar onderlichaam omhoog en nam een halve duim extra in zich op. Toen bleef ze even als verstijfd zitten, haar billen van het bureau af, de gigantische kunstpenis half in haar en de enige beweging was die van haar vinger, vlak boven de staaf. En plots ontspande ze. Ze trok de staaf uit zichzelf, klapte haar benen weer tegen elkaar en streelde ruw over haar gehele geslacht, met veel druk op haar kittelaar. Haar benen strekten zich helemaal, een absurd detail wat ik nu nog steeds levendig voor me zie is het wiebelen van haar tenen, terwijl de golven van het genot over haar heen sloegen. Het duurde vele hartslagen voor ze tot rust kwam. Het moest enorm intens, uitputtend zijn geweest, want nadat ze zo klaar was gekomen bleef ze een hele tijd liggen, met haar benen open, haar benen bungelden en tikten zachtjes tegen de zijkant van het bureau. Ik bleef nog even kijken, zo overdonderd en verbaasd was ik. Zo had ik nog nooit een vrouw gezien.
Het zou de enige keer zijn dat ik haar zo zag. Niet lang daarna keerde haar echtgenoot weer terug en waarschijnlijk vond ze haar genot weer bij een orgaan van vlees en bloed. Ik verliet het huis niet lang daarna en begon voor mezelf.
Jaren later, toen Vrouwe Luymen inmiddels de Douairière was geworden, ontmoeten we elkaar weer. Het was met een zakendiner en helaas was met mijn fortuin ook mijn omvang wat geroeid. De douairière was toen nog niet de oude vrouw die ze nu is en ik denk niet dat het verlangen in haar onderlijf al gedoofd was, maar zij was toen inmiddels al een weduwe. Ik vermoed dat de kunstfallus weer behoorlijk dienst deed. Ik heb daarvan geleerd dat, hoe streng mensen ook overkomen, elk van hen geheimen heeft waarvan ze niet willen dat anderen ze weten. Het is nooit echt mijn bedoeling geweest om de Douairière te chanteren en gelukkig heb ik dat ook nooit hoeven doen, maar de kennis haalde voor mij altijd het scherpe kantje van onze ontmoetingen af. Zo benader ik tegenwoordig elk zakelijk contact. Een woeste veehoeder heeft misschien wel gemeenschap met zijn vee, die kruiperige maar sluwe wijnboer uit Kiln vind het misschien prettig om zijn gedorste druivensap tussen vrouwenbillen te laten lopen voor hij het opdrinkt… je weet het nooit zeker. Mensen zijn altijd mensen en hun wensen in de slaapkamer of daarbuiten kunnen heel apart zijn. Dat helpt me om mijn onverstoorbaarheid te behouden. Ik stel me die veehoeder voor of de wijnboer uit Kiln, op zijn knieën met zijn gezicht tussen de billen van een wulpse wijnplukster, en ik kan ze tegemoet treden als gelijken. Dus als de douairière je vanavond zenuwachtig maakt weet je wat je je moet voorstellen.
En nu moet ik echt de bespreking gaan voorbereiden.
Komt er nog een deel???