Hij herinnerde zich de kleine herberg. Hij was hier eerder geweest, jaren geleden. Het zag er toen al net zo naargeestig uit als nu en ergens bewonderde hij de vasthoudendheid van de uitbaters. Een ander had het allang opgegeven en had het pand aan de elementen overgelaten. Maar hier stond het nog steeds, aan de kruising van de beide oeroude handelswegen, ergens in the middle of nowhere.
De lucht boven de wereld leek te passen bij de aanblik van het gebouw. Het was een grijze, gure herfstdag, zonder de belofte van regen of de belofte van beter weer. Hij keek omhoog en glimlachte tegen de wolken, alsof hij iets zag dat voor anderen verborgen bleef. Zijn kleren pasten in het decor. Hij zag eruit als een oude, vermoeide handelsreiziger, op weg naar zijn laatste stad om daar zijn waren te verkopen op het marktplein. De kar, die achter hem stond, was bijna leeg.
De deur van het cafe vloog open en een vrouw strompelde naar buiten, gierend van de lach, haar ene arm om een duidelijk al even beschonken landarbeider geslagen, haar andere tegen haar lichaam getrokken om de kruik, ongetwijfeld gevuld met sterke dranke, te beschermen. De hand van de man zat onder haar rok en dat vond ze duidelijk niet erg. Allebei zagen ze hem staan en even, heel even, leek hun dronkenschap te wijken en er een trek van verbazing over hun verwrongen gezichten te glijden. Hij glimlachte even en het moment ging voorbij. De twee wankelden verder en verdwenen in de schuur naast het gebouw, waarvan hij zich herinnerde dat het onder andere hooi bevatte. Herinnerde hij zich dat? Of was het iets dat hij wist? De glimlach veranderde iets en werd een vermoeide uitgave van zichzelf. Teveel kennis, teveel jaren.
Hij zuchtte. Ach, waarom ook niet? Zijn hand duwde de deur open en hij stond in de gelagkamer. Het was een donker vertrek, passend bij het uiterlijk van het gebouw. Oud, schimmelig stro op de vloer, walmende kaarsen in de houders langs de muur, de geur van verschraald, slecht bier en gekookte kool. Hij huiverde even en dacht aan thuis. Zo had het moeten zijn, bedacht hij. Zo was het bedoeld. De gelagkamer was half vol en de geur van ongewassen lichamen was prominent aanwezig.
Hij vond een lege tafel en zette zich eraan. Afgezien van wat steelse blikken had niemand echt aandacht besteed aan deze oude man. Het was duidelijk dat hij geen rijke handelaar was. Rijke handelaren hoefden op zijn leeftijd niet meer de elementen te trotseren om hun schamele goederen van stad naar stad te slepen. En zijn kleding was het stelen al evenmin waard. Het geroezemoes van de gesprekken stokte dan ook geen halve seconde, alvorens weer door te kabbelen aan de randen van het gehoor.
Een groezelige dienstmeid nam zijn bestelling op. Er was weinig te bestellen, behalve de gekookte kool en verschraald bier, opgediend op een grote snee zwart brood. Het werd hem gebracht en de aanblik was al even appetijtelijk als hoe het klonk en opnieuw dacht hij even aan thuis. De grimas waarmee hij zijn tanden in het brood zette, werd door niemand gezien, maar buiten rommelde even de donder.
Het knappende haardvuur was eigenlijk het enige comfortabele in de ruimte en ongemerkt wist hij zijn stoel er dichter bij te schuiven en peinzend staarde hij in de vlammen. Zijn lange leven overdenkend kwam hij steeds weer op dezelfde vragen. Vragen, die hijzelf allang niet meer kon beantwoorden, maar die hem desondanks bleven kwellen. En op tochten als deze kwamen ze weer boven.
Het vuur flakkerde toen de deur opnieuw geopend werd en deze keer viel er wel een stilte in de kamer bij de binnenkomst van de nieuwkomer. En dat was niet vreemd. Ze zag eruit alsof ze rechtstreeks van een jacht gekomen was en misschien was ze dat ook wel. Strakke leren leggings, hoge laarzen, een gevoerde jas, een boog op haar rug, een zwierige hoed op haar hoofd. Maar dat alles was niet de reden van de plotselinge stilte. Die kleding omsloot een figuur als van een godin en de hoed rustte op haren, bijna zo rood als bloed. De haren omkransten een gezicht van bijna onaardse schoonheid, waarin twee felgroene ogen alle aandacht opeisten.
Hij glimlachte onwillekeurig toen hij haar herkende. Je kon veel van Luus zeggen, maar niet dat ze een onopvallend muurbloempje was. Hij had haar al vaker gezegd, dat ze zich meer moest inhouden, maar elke keer had ze gelachen, zijn baard gegrepen en getrokken.
“Ik ben wie ik ben,” smaalde ze dan en elke keer weer kon ze hem daamee het zwijgen opleggen. Die woorden hadden zijn lange leven deels bepaald. En ook nu weer had ze zich laten gaan. Zijn lichaam reageerde, ongewild. Hij herinnerde zich hun eerdere ontmoetingen en de vlammende passie die steeds gevolgd was. En nog steeds wist hij niet of haar passie nu echt was of een manier om hem te verminderen. Hij moest toegeven dat hij zich niet minder voelde, ongeacht hoe vaak zij haar passie op hem gebotvierd had.
Hij voelde haar ogen over zijn rug strijken. In de voortdurende stilte klonken de hakken van haar jachtlaarzen hard op de houten vloer, een bewijs dat het stro erop meer een geste was dan een nuttige toevoeging. De deur sloeg weer dicht en langzaam hernam het geroezemoes en de geluiden op de achtergrond hun plaats. De stoel tegenover hem verschoof en de vrouw verscheen in zijn blikveld. Haar ogen glommen spottend en tegelijk blonk er iets zachts in. Een blik van herkenning. Hij keek op en hun blikken vonden elkaar. Ze zei niets.
“Luus,” zei hij zacht met een hoofdknikje en haar glimlach werd breder.
“Ik wist dat ik je hier zou vinden,” zei ze en hij haalde zijn schouders op.
“Ik wist dat je zou komen,” zei hij, “De vraag was alleen, wanneer.”
De vrouw die Luus heette keek hem peinzend aan en knipte zonder om te kijken met haar vingers. De dienstmeid verscheen.
“Wijn,” zei de vrouw die Luus heette, “Rode wijn. Goede, rode wijn. De prijs laat me onverschillig.”
Er verscheen binnen vijf minuten een karaf rode wijn en de vrouw die Luus heette schonk zich een beker in. Ze liet de wijn ronddraaien en staarde peinzend naar hem over de rand van de beker.
“Waarom ben je hier?” vroeg ze en hij haalde zijn schouders op.
“Ik wil overal een keer geweest zijn.”
Ze keek rond.
“Hier zijn we al eens geweest,” zei ze en hij knikte.
“Soms loont het om terug te komen.”
De vrouw die Luus heette zweeg en dronk van haar wijn. De knoopjes van haar jachtbuis stonden een eindje open en lieten haar blanke huid zien tot aan de aanzet van haar goedgevormde boezem. Hij herinnerde zich het gevoel van die boezem in zijn hand en tegen zijn borst en zijn lichaam reageerde opnieuw. Haar groene ogen vonkten even met een heimelijk plezier, waarvan hij wist dat het venijnig kon uitpakken.
“Waarom ben jij hier?” vroeg hij en de vrouw die Luus heette glimlachte koket.
“Ik wilde hier zijn omdat jij hier was,” zei ze wat hees, “Het is weer tijd.”
Hij knikte in gedachten. Ja, het was weer tijd. De nieuwe Era diende ingeluid te worden.
“Ik weet het,” zei hij en keek rond.
De gelagkamer leek te bevriezen in de tijd. Het geroezemoes zakte weg, de klanten leken te vervagen en alleen hij en de vrouw die Luus heette waren er nog. Haar ogen waren gesluierd toen ze hem aankeek en hij voelde de lust door zijn lichaam schieten. Hij stak zijn hand uit en ze legde de hare erin. De aanraking leek de lucht te doen knetteren, er leek even een geur van zwavel in de lucht te hangen, vermengd met de zoetste bloesemgeur, maar dat moet verbeelding geweest zijn. Ze stapten naar elkaar toe en hun lichamen persten tegen elkaar.
Hij voelde haar borsten onder haar kleding: Ferm, stevig, strak met harde punten in hun centrum. Zij voelde zijn erectie tegen haar kruis: Staalhard, kaarsrecht. Hun monden vonden elkaar in een lange, hete kus, die bijna letterlijk de lucht om hen heen deed schroeien van hitte. Zonder aarzelen maakten handen kleding los en al snel stonden ze naakt tegenover elkaar. Zijn erectie wees schuin naar haar buik, haar vagina was kaal, met vuurrode stoppeltjes waar het haar weer begon te groeien. Haar borsten trilden, de vuurrode tepels stijf vooruit.
Hun monden op elkaar geplakt zakten ze naar de vloer, waar het stro plaats voor hen maakte en het naakte lichaam van de vrouw die Luus heette strekte zich in alle glorie uit op de kraakheldere planken die mee leken te geven onder haar rondingen. Haar benen spreidden zich en haar vagina glinsterde van haar opwinding. Haar ogen waren half gesloten toen ze naar hem opkeek.
“Kom.”
Meer zei ze niet en strekte haar armen naar hem uit. Hij voelde zijn erectie kloppen van verlangen en verbaasde zich, zoals elke keer, hoe basaal en primitief zijn lichaam reageerde op haar naaktheid. Maar zoals elke keer kon hij haar niet weerstaan en zonder aarzelen knielde hij tussen haar benen en leidde zijn staalharde penis naar haar opening. De aanraking van de kop van de eikel deed beiden kreunen en het langzame binnendringen leek vonken te veroorzaken die rond hun geslachtsdelen bleven zweven. Maar ook dat moet inbeelding zijn geweest. Hij genoot, opnieuw, van het gevoel van haar warme, natte zachtheid om zijn penis. Opnieuw begreep hij, waarom mensen vochten om dit gevoel te kunnen beleven. Uitgestrekt op de vrouw die Luus heette, haar borsten tegen zijn borst, hun lippen op elkaar, hun tongen cirkelend in elkaars mond, bedreef hij de liefde met haar. Eerst langzaam, genietend van het gevoel, maar al snel vlugger, harder, wilder.
De vrouw die Luus heette lag met gesloten ogen, overmand door de sensaties in haar binnenste. Ze voelde elke ader op zijn penis, ze voelde elke stoot van begin tot eind, ze voelde elke zenuw die erdoor geprikkeld werd. Ze genoot met volle teugen van het gevoel, haar lange, vuurrode nagels schraapten over zijn rug, haar voeten, de nagels al even rood, lagen op zijn billen, haar benen geklemd om zijn heupen. De stoten raakten al haar zenuwen en ze voelde, diep van binnen, het machtige orgasme opkomen. Fel stootte ze terug met haar heupen, alles om dit genot te laten voortduren. Maar het orgasme was sterker dan zij. Ze wilde het niet laten eindigen, ze wilde dit lang laten duren, ze wilde... De gedachte werd overspoeld door haar genot. Haar lichaam verkrampte, haar vagina spande om zijn penis en haar wereld werd rood en alleen nog maar sex en genot. Vaag hoorde ze zichzelf schreeuwen, in haar eigen stem, haar benen leken te veranderen, ze verloor alle controle over haar lichaam en tegelijk voelde ze zijn harde penis kloppen en schokken.
Hij merkte de aanloop van haar orgasme. Hij wist dat ze samen tot climax zouden komen. Zijn penis jeukte in gelijke mate als de opkomst van haar hoogtepunt. Haar nagels trokken strepen over zijn rug, haar benen knelden om zijn lendenen, haar mond ging open in een geluidloze schreeuw, hoewel hij in zijn hoofd haar stem hoorde. Toen de grens brak was het bijna een opluchting, een verlichting van pijn. De harde stralen zaad die zijn penis verlieten overspoelden iedere andere sensatie, zowel voor hem als voor de vrouw die Luus heette. Het genot was hemels, de pijn was hels, maar gecombineerd was het volmaakt.
Lang lagen ze stil op de vloer, verstrengeld in elkaar. Er waren geen liefkozingen, geen gefluisterde woordjes. Er was alleen de koppeling van hun lichamen, de nagloed van de orgasmen, de langzame weg terug voor hun geslachtsdelen naar de normale staat. Lang bleef zijn penis gezwollen in haar vagina, om hiermee het zaad de kans te geven zijn doel te bereiken. Beiden voelden, dat dit tot tevredenheid gebeurde toen haar buik begon te zwellen. Pas toen kromp zijn lid en gleed uit haar vagina.
Het volgende moment was de gelagkamer terug, Hij keek op, naar de vrouw die Luus heette, sereen in haar zwangerschap, haar ronde buik een trots baken in deze ruimte. Zonder een woord stond hij op. De vrouw die Luus heette keek hem na toen hij naar de deur liep. Haar handen vonden haar buik en voelden het onleven daarin. Haar mond vormde een glimlach terwijl haar jachtkledij vuurrood haar lichaam omspande.
Buiten vond hij zijn kar en paard. Hij klom op de bok en het paard kwam vanzelf in beweging. Hij nam de linkertak van de handelsweg, de tak die niet bestond en reed de zonsondergang tegemoet. Zijn lichaam veranderde, zijn kleding veranderde, de kar verdween, de weg verdween en licht en zachte geluiden omringden hem toen hij thuis kwam.
De vrouw die Luus heette keek rond in de gelagkamer. Het haardvuur knetterde en leek groter en groter te worden tot het het hele gebouw leek te omvatten en haar oren doorkliefd werden met de schreeuwen van de brandenden. Haar lichaam veranderde, haar jachtkledij veranderde, maar alles bleef rood. Alles verdween om haar heen, behalve het vuur en de wanhopige kreten. En de zwelling in haar buik. Die zou haar nieuwe krachten geven. Maar ook de vrouw die Luus heette was weer thuis en dacht met een soort van genegenheid, voor zover ze daartoe in staat was, terug aan de oude man.
Eens had ze van hem gehouden. Eens was ze daartoe in staat. Eens was ze de mooiste van allen. Maar toen was de Hoogmoed gekomen. En de strijd. De strijd had ze verloren. Maar tegelijk had ze gewonnen. Ze had haar eigen domein en de Afspraak met Hem. De Afspraak die zorgde voor aanwas. Omdat Hij haar nodig had. De vrouw die soms Luus heette voltooide haar transformatie. Ze / Hij keek al uit naar de volgende ontmoeting.
Leuk, helemaal mijn ding maar dat was te verwachten, vermoed ik.
Niet zo happig op een Ze / Hij constructie in een verhaal, maar dat is een detail.
Ik gooi in zulke gevallen gewoon alles achter elkaar en rammel er wat komma’s tussen.
Ieder zijn taalkundige vrijpostigheden.