De wind giert om het huis, het deert me niet.
De kou is binnen voelbaar maar het doet me niets.
Zelfs nu het al bijna elf uur in de morgen is en ik de lampjes zou moeten ontsteken, sta ik niet op.
Niets of niemand maakt me nu chagrijnig, laat mijn lach vervagen of ontneemt me de plek waar ik ben.
Ik kijk naast me en voel me compleet gelukkig.
Wat heb ik meer nodig?
Je armen om me heen en je warme lijf als een deken.
Geen kerstdiner kan mijn honger beter stillen dan jij dat deed en geen borrel behaagt me meer.
Ik blijf een tijdje naar je kijken.
Hoe lief van je dat je op me had gewacht met een glas wijn in je handen en verder alleen de muziek en een kaarsje aan.
Hoe je mij liet toekijken terwijl jij je langzaam van je kleren ontdeed en je daar onder alleen maar een strik droeg.
Je lach zo lief, mijn verlangen groot.
Hoe je mijn hand nam en me meenam naar de slaapkamer.
Ik draai me naar je toe en fluister in je oor dat ik van je houd, kus je dan zachtjes en vlij me dicht tegen je aan.
Je mummelt in je slaap ‘ik ook van jou’ en trekt me dichterbij.
Mijn kerst kan niet meer stuk.